SV | Toen zeide hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad mijns zoons ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook wijn, en hij dronk. |
WLC | וַיֹּ֗אמֶר הַגִּ֤שָׁה לִּי֙ וְאֹֽכְלָה֙ מִצֵּ֣יד בְּנִ֔י לְמַ֥עַן תְּבָֽרֶכְךָ֖ נַפְשִׁ֑י וַיַּגֶּשׁ־לֹו֙ וַיֹּאכַ֔ל וַיָּ֧בֵא לֹ֦ו יַ֖יִן וַיֵּֽשְׁתְּ׃ |
Trans. | wayyō’mer hagišâ lî wə’ōḵəlâ miṣṣêḏ bənî ləma‘an təḇāreḵəḵā nafəšî wayyageš-lwō wayyō’ḵal wayyāḇē’ lwō yayin wayyēšətə: |
Toen zeide hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad mijns zoons ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook wijn, en hij dronk.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Toen zeide hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad mijns zoons ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook wijn, en hij dronk.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!