1 Corinthiers 12:23 | En die ons dunken de minst eerlijke [leden] des lichaams te zijn, denzelven doen wij overvloediger eer aan; en onze onsierlijke [leden] hebben overvloediger versiering. |
1 Corinthiers 14:37 | Indien iemand meent een profeet te zijn, of geestelijke, die erkenne, dat, hetgeen ik u schrijf, des Heeren geboden zijn. |
2 Corinthiers 5:9 | Daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn. |
2 Corinthiers 7:11 | Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewrocht? Ja, verantwoording, ja, onlust, ja, vrees, ja, verlangen, ja, ijver, ja, wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen rein te zijn in deze zaak. |
2 Corinthiers 9:5 | Ik heb dan nodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst tot u zouden komen, en voorbereiden uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed zij, alzo als een zegen, en niet als een vrekheid. |
2 Corinthiers 10:7 | Ziet gij aan wat voor ogen is? Indien iemand bij zichzelven betrouwt, dat hij van Christus is, die denke dit wederom uit zichzelven, dat gelijkerwijs hij van Christus is, alzo ook wij van Christus zijn. |
2 Corinthiers 11:16 | Ik zeg wederom, dat niemand mene, dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij [dan] aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen. |
Galaten 2:6 | En van degenen, die geacht waren, wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. |
Galaten 2:9 | En als Jakobus, en Cefas, en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade, die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas de rechter [hand] der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen, en zij tot de besnijdenis [zouden gaan]; |
Galaten 4:21 | Zegt mij, gij, die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet? |
Galaten 6:3 | Want zo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zichzelven in [zijn] gemoed. |
Efeziers 1:4 | Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; |
Efeziers 1:12 | Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij, die eerst in Christus gehoopt hebben. |
Efeziers 3:6 | [Namelijk] dat de heidenen zijn medeerfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus, door het Evangelie; |
Filippenzen 1:23 | Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte, om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want [dat] is zeer verre het beste. |
Filippenzen 2:6 | Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn; |
Filippenzen 3:8 | Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen. |
Filippenzen 4:11 | Niet dat ik [dit] zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben. |
1 Thessalonicensen 2:6 | Noch zoekende eer uit mensen, noch van u, noch van anderen; hoewel wij [u] tot last konden zijn als Christus' apostelen; |
1 Timotheus 1:7 | Willende leraars der wet zijn, niet verstaande, noch wat zij zeggen, noch wat zij bevestigen. |