H413 אֵל
met, boven, tegen, nevens, in, tot, aan, dat, bij, naast, naar, op, van
Genesis 39:16 | En zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. |
Genesis 39:17 | Toen sprak zij tot hem naar diezelfde woorden, zeggende: De Hebreeuwse knecht, dien gij ons hebt ingebracht, is tot mij gekomen, om met mij te spotten. |
Genesis 39:19 | En het geschiedde, als zijn heer de woorden zijner huisvrouw hoorde, die zij tot hem sprak, zeggende: Naar deze zelfde woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak zijn toorn. |
Genesis 39:20 | En Jozefs heer nam hem, en leverde hem in het gevangenhuis, ter plaatse, waar des konings gevangenen gevangen waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. |
Genesis 39:21 | Doch de HEERE was met Jozef, en wendde [Zijn] goedertierenheid tot hem; en gaf hem genade in de ogen van den overste van het gevangenhuis. |
Genesis 40:3 | En hij leverde hen in bewaring, ten huize van den overste der trawanten, in het gevangenhuis, ter plaatse, waar Jozef gevangen was. |
Genesis 40:6 | En Jozef kwam des morgens tot hen, en hij zag hen aan, en ziet, zij waren ontsteld. |
Genesis 40:8 | En zij zeiden tot hem: Wij hebben een droom gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegge. En Jozef zeide tot hen: Zijn de uitleggingen niet van God? Vertelt [ze] mij toch. |
Genesis 40:11 | En Farao's beker was in mijn hand; en ik nam die druiven, en drukte ze uit in Farao's beker, en ik gaf den beker op Farao's hand. |
Genesis 40:14 | Doch gedenk mijner bij uzelven, wanneer het u wel gaan zal, en doe toch weldadigheid aan mij, en doe van mij melding bij Farao, en maak, dat ik uit dit huis kome. |
Genesis 40:16 | Toen de overste der bakkers zag, dat hij een goede uitlegging gedaan had, zo zeide hij tot Jozef: Ik was ook in mijn droom, en zie, drie getraliede korven waren op mijn hoofd. |
Genesis 41:14 | Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden hem haastelijk uit den kuil komen; en men schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot Farao. |
Genesis 41:15 | En Farao sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegge; maar ik heb van u horen zeggen, [als] gij een droom hoort, dat gij hem uitlegt. |
Genesis 41:17 | Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan den oever der rivier; |
Genesis 41:21 | Dewelke in haar buik inkwamen; maar men merkte niet, dat ze in haar buik ingekomen waren; want haar aanzien was lelijk, gelijk als in het begin. Toen ontwaakte ik. |
Genesis 41:24 | En de zeven dunne aren verslonden die zeven goede aren. En ik heb het den tovenaars gezegd; maar er was niemand, die het mij verklaarde. |
Genesis 41:25 | Toen zeide Jozef tot Farao: De droom van Farao is een; hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven. |
Genesis 41:28 | Dit is het woord, hetwelk ik tot Farao gesproken heb: hetgeen God is doende, heeft Hij Farao vertoond. |
Genesis 41:32 | En aangaande, dat die droom aan Farao ten tweeden maal is herhaald, is, omdat de zaak van God vastbesloten is, en dat God haast, om dezelve te doen. |
Genesis 41:38 | Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als dezen, in welken Gods Geest is? |