H1167 בַּעַל
eigenaar, echtgenoot, heer

Bijbelteksten

1 Samuel 23:11Zullen mij ook de burgers van Kehila in zijn hand overgeven? Zal Saul afkomen, gelijk als Uw knecht gehoord heeft? O HEERE, God van Israel, geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide: Hij zal afkomen.
1 Samuel 23:12Daarna zeide David: Zouden de burgers van Kehila mij en mijn mannen overgeven in de hand van Saul? En de HEERE zeide: Zij zouden [u] overgeven.
2 Samuel 1:6Toen zeide de jongen, die hem de boodschap bracht: Ik kwam bij geval op het gebergte van Gilboa; en ziet, Saul leunde op zijn spies; en ziet, de wagens en ritmeesters hielden dicht op hem.
2 Samuel 11:26Als nu de huisvrouw van Uria hoorde, dat haar man Uria dood was, zo droeg zij leed over haar heer.
2 Samuel 21:12Zo ging David henen, en nam de beenderen van Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren van Jabes in Gilead, die dezelve gestolen hadden van de straat Beth-san, alwaar de Filistijnen ze hadden opgehangen, ten dage als de Filistijnen Saul sloegen op Gilboa.
2 Koningen 1:8En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig [kleed], en met een lederen gordel gegord om zijn lenden. Toen zeide hij: Het is Elia, de Thisbiet.
Nehemia 6:18Want velen in Juda hadden hem gezworen, omdat hij was een schoonzoon van Sechanja, den zoon van Arah; en zijn zoon Johanan had genomen de dochter van Mesullam, den zoon van Berechja.
Esther 1:17Want deze daad der koningin zal uitkomen tot alle vrouwen, zodat zij haar mannen verachten zullen in haar ogen, als men zeggen zal: De koning Ahasveros zeide, dat men de koningin Vasthi voor zijn aangezicht brengen zou; maar zij kwam niet.
Esther 1:20Als het bevel des konings, hetwelk hij doen zal in zijn ganse koninkrijk, (want het is groot) gehoord zal worden, zo zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven, van de grootste tot de kleinste toe.
Job 31:39Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen;
Spreuken 1:17Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte;
Spreuken 1:19Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.
Spreuken 3:27Onthoud het goed van zijn meesters niet, als het in het vermogen uwer hand is te doen.
Spreuken 12:4Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamt maakt, is als verrotting in zijn beenderen.
Spreuken 16:22Het verstand dergenen, die het bezitten, is een springader des levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid.
Spreuken 17:8Het geschenk is in de ogen zijner heren een aangenaam gesteente; waarhenen het zich zal wenden, zal het wel gedijen.
Spreuken 18:9Ook die zich slap aanstelt in zijn werk, die is een broeder van een doorbrenger.
Spreuken 22:24Vergezelschap u niet met een grammoedige, en ga niet om met een zeer grimmig man;
Spreuken 23:2En zet een mes aan uw keel, indien gij een gulzig mens zijt;
Spreuken 24:8Die denkt om kwaad te doen, dien zal men een meester van schandelijke verdichtselen noemen.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel