H1144_ בִּנְיָמִין
Benjamin, Benjaminiet(en), Benjaminpoort
Taal: Hebreeuws

Onderwerpen

Benjamin,

Statistieken

Komt 167x voor in 19 Bijbelboeken.

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.

Woordstudie

binyāmîn, persoosnaam; TWOT 254a; Afgeleid van בֵּן H1121 "zoon" en יָמִין H3225 "rechterzijde" i.e. "zoon van de rechterhand / rechterzijde" i.e. "zuiden". Vergelijk Rashi: "hij alleen werd geboren in het land Kanaän, dat in het zuiden (ימין) ligt, omdat men uit Aram-Naharaim komt, zoals er staat (Num. 33:40) 'in het zuiden, in het land Kanaän', en (Gen. 12:9) 'steeds verdergaand naar het zuiden'" (Rashi, בְּרֵאשִׁית,x35:18). De naam wordt voor het eerst genoemd in brieven van koning Sîn-kāšid van Uruk (1801–1771 v.C.), die zichzelf "Koning van Amnanum" noemde en lid was van de Amoritische stamgroep "Binu-Yamina, Bini-Yamina" (enkv. van "Binjamin"), Akkad. Mar-Jamin (Dietz-Otto Edzard, p. 170), *mārū jamīn(a/i), "zuiderlingen / Yaminieten" (Martin Mulzer, Benjamin; Manfred Weippert, p. 110-123). Er is een linguïstische (maar geen historische) connectie met de Hebreeuwse term Benjamin en de Bini-Yamina stammen van de Mari documenten (Encyclopaedia Judaica, Vol. 2, p. 354).

De Samaritaanse Pentateuch spelt zijn naam consequent בנימים Binyamim, met een sluitmem, wat letterlijk vertaald zou kunnen worden als "zoon van dagen", en overeenkomt met de interpretatie dat de naam een ​​verwijzing was naar de gevorderde leeftijd van Jakob toen Benjamin werd geboren. Vergelijk Rashi: "Een andere uitleg van בנימין is dat het 'zoon van zijn oude dagen (ימים van יוֹם H3117)' betekent, alleen is het geschreven met ן (in plaats van ם), zoals (Dan.12:13) 'aan het einde der dagen'" (Rashi, בְּרֵאשִׁית,x35:18).

Met verwijzing naar de Bijbelse Benjamin is in veel westerse talen het de naam van de jongste zoon.


1) persoonsnaam Benjamin; 1a) Benjamin, jongste zoon van Jakob en Rachel (Gen. 35:18; 46:19), stamvader van de Benjaminieten; 1b) Benjamin, zoon van Bilhan (1 Kron. 7:10); 1c) Benjamin, een zoon van Harim (Ezra 10:32); 2) בְּנֵי בנימן zonen van Benjamin (Gen. 46:21; Num. 1:36; 26:38; etc.), מַטֵּה בִנְיָמִן stam van Benjamin (Num. 1:37; 2:22; 13:9), i.e. Benjaminieten; 3) poort van Benjamin (Jer. 37:13; 38:7; Ezech. 48:32; Zach. 14:10).



Brown-Driver-Briggs Abridged Hebrew Lexicon

בִּנְיָמִין n.pr.m. 166 (son of (the) right hand 1 youngest son of Jacob, so called by him, but Rachel, the mother, who died at Benjamin's birth, called w src="b.ca.ad"בֶּן־אוֹנִ֑י (q.v.) 2 son of Bilhan and great-grandson of Benjamin 3 a Jew of Ezra's time

Strong Concise Dictionary Of The Words In The Hebrew Bible

H1144 בִּנְיָמִין Binyâmîyn; from 1121 and 3225; son of (the) right hand; Binjamin, youngest son of Jacob; also the tribe descended from him, and its territory — Benjamin.

Synoniemen, homoniemen en afgeleide woorden

Grieks Βενιαμίν G958 "Benjamin"; Hebreeuws בֵּן H1121 "zoon, Torah: bezorger, vreemde, veulen, kalf, kind, kleinkind, zonen, kleinkinderen"; Hebreeuws בֶּן־יְמִינִי H1145 "Benjaminieten, zoon/zonen van Benjamin, man van, Benjaminiet, Benjamin, Benjaminieten"; Hebreeuws יָמִין H3225 "rechterzijde, rechterschenkel, rechterhand/rechter [hand], rechts, ten zuiden, rechterhand, rechter"; Hebreeuws יָמִין H3226 "Jamin";

Literatuur


Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen