H1320_ בָּשָׂר
lichaam, offervlees, vlees
Taal: Hebreeuws

Statistieken

Komt 271x voor in 27 Bijbelboeken.

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.

Woordstudie

bāśār, zn. mnl.; TWOT 291a; Gerelateerd aan het Aram. בִּשְׂרָא, בִּסֽרָא, Syr. en Mand. בֶּסְרָא, Ugar. bshr, OSArab. בשׂר "huid" of "vlees", Arab. bashar, Ethiop. bsr "huid", Akkad. bishru "bloed relatie". cf. Egypt. bsz, bsj "vlees" (E. Klein, p. 87).


1) vlees, lichaam; 1b) penis (Lev, 15:2; Ezech. 23:20); 2) Ivriet vlees, moes van fruit (E. Klein, p. 87)



Brown-Driver-Briggs Abridged Hebrew Lexicon

בָּשָׂר 266 n.m. flesh 1 of the body 2 flesh for the body itself 3 male organ of generation (euphemism) 4 flesh for kindred, blood-relations 5 man over against God as frail or erring

Strong Concise Dictionary Of The Words In The Hebrew Bible

H1320 בָּשָׂר bâsâr; from 1319; flesh (from its freshness); by extension, body, person; also (by euphemistically) the pudenda of a man — body, (fat, lean) flesh(-ed), kin, (man-) kind, nakedness, self, skin.

Synoniemen en afgeleide woorden

Grieks σάρξ G4561 "vlees, lichaam"; Hebreeuws בָּשַׂר H1319 "boodschapper, boodschap blijde -, boodschappen het goede -, boodschap goede -, boodschappen"; Aramees בְּשַׁר H1321 "stervelingen, al wat leeft, vlees";

Literatuur


Mede mogelijk dankzij

Hadderech