Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
1) "zien" ; 2) ziener (1 Sam. 9:9, 11, 18-19; 2 Sam. 15:27; 1 Kron. 9:22); 3) als naam voor God: YHWH Jir'ä, God die aanziet. De naam יהוה יראה YHWH Jir'ä of אל ראי El Jir'ä komt maar een paar keer voor in de Bijbel. Genesis 12:7 "Toen bouwde hij [Abraham] aldaar een altaar de HEERE, Die hem verschenen was.", Genesis 16:13 "En zij [Hagar] noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?", Genesis 22:14 "En Abraham noemde den naam van die plaats: De Here zal het voorzien! Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des Here zal het voorzien worden!", met andere woorden op de berg Moriah zal God voor de mensen zorgen en hun hulp geven, zoals hij vroeger deed aan Abraham (vs. 8). Deze naam wordt gebruikt voor God als Hij plotseling verschijnt aan een mens, zie ook Gen. 17:1; 18:1; 1 Sam. 3:21 en Jer. 31:3. Strikt genomen is het geen eigennaam, maar een omschrijving van een gebeurtenis, echter dan wel van een gebeurtenis welke diepe indruk maakte op de betreffende personen. Het is niet alleen zo dat God in deze Bijbelteksten omziet naar de mens, maar ook dat de mens God aanschouwt.
David Stein, ראה in the Niphal stem (as in Gen 18:1): Allowing an agency metonymy
If we knew that in biblical Hebrew, the verb ראה in the Niphal stem could be used to express an agent’s action *in terms of the principal,* it would help us resolve the famous crux in Genesis 18:1–2, regarding the nature of the relationship between the stated “appearance” of the deity and Abraham’s encounter with 3 visitors. Namely, the pronouncement וירא אליו יהוה (v. 1) would not necessarily indicate a theophany. Rather, it could be a metonymy — referring to the three agents by the name of their principal. (Such phrasing would be warranted because it highlights the authoritative source of the agents’ forthcoming messages.)