Genesis 3:1 | De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs? |
Exodus 7:9 | Wanneer Farao tot ulieden spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken voor ulieden; zo zult gij tot Aaron zeggen: Neem uw staf, en werp [hem] voor Farao's aangezicht neder; hij zal tot een draak worden. |
Exodus 7:10 | Toen ging Mozes en Aaron tot Farao henen in, en deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en Aaron wierp zijn staf neder voor Farao's aangezicht, en voor het aangezicht zijner knechten; en hij werd tot een draak. |
Exodus 7:12 | Want een iegelijk wierp zijn staf neder, en zij werden tot draken; maar Aarons staf verslond hun staven. |
Psalm 91:13 | Op den fellen leeuw en de adder zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden. |
Jeremia 9:11 | En Ik zal Jeruzalem stellen tot [steen]hopen, [tot] een woning der draken; en de steden van Juda zal Ik stellen [tot] een verwoesting, zonder inwoner. |
Jeremia 14:6 | En de woudezels staan op de hoge plaatsen, zij scheppen den wind gelijk de draken; hun ogen versmachten, omdat er geen kruid is. |
Ezechiel 29:3 | Spreek en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik [wil] aan u, o Farao, koning van Egypte! dien groten zeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar zegt: Mijn rivier is de mijne, en ik heb [die] voor mij gemaakt. |
Maleachi 1:3 | En Ezau heb Ik gehaat; en Ik heb zijn bergen gesteld [tot] een verwoesting, en zijn erve voor de draken der woestijn. |