Draak (Hebreeuws תַּנָּה H8568, תַּנִּין H8577, Grieks δράκων G1404), een groot mythisch wezen met een slangachtig of anderszins reptielachtig lichaam.
Met name in oudere vertalingen komen we het woord 'draak' tegen. Deze heeft verschillende betekenissen.
In het Oude Testament komen we de תַּנִּין H8577 tannîn en de תַּנָּה H8568 tannâ tegen. Determinatie op basis van de Bijbelse gegevens levert het volgende op: Het kan zowel een waterdier zijn (Gen. 1:21; Job 7:12; Ps. 74:13; 148:7?; Jes. 27:1; 35:7; 51:9; Ezech, 29:3; 32:2) als een slangachtig dier (Ex. 7:9-12). Ze zijn giftig (Deut. 32:33), vraatzuchtig (Jer. 51:34) en hebben borsten (Klaagl. 4:3 ?). Komt ook op woestijn/woeste/verlaten plekken voor (Neh. 2:13; Job 30:29; Ps. 44:20; 91:13; Jes. 13:22; 34:13; 35:7; 43:20; Jer. 9:11; 10:22; 14:6; 49:33; 51:37; Mal. 1:3) en maakt een schreeuwachtig geluid (Mich. 1:8).
Op basis van deze gegevens lijkt het eerder om een soortnaam te gaan dan een individueel dier, waarbij de diverse kenmerken (op Klaagl. 4:3 na) wijzen op een reptiel.
In Openbaring wordt de satan beschreven als de δράκων G1404 "draak, grote slang" (12:3ev.; 13:2ev.; 16:13; 20:2). Uit sommige beschrijvingen is het de slang uit het Paradijs (Opb. 20:2), terwijl in een andere tekst hij zeven koppen heeft (Opb. 12:3)
→ Nachash
In Job 26:13 wordt een sterrenbeeld נחש בריח (nachash bariach) "de langwemelende draak" genoemd, zeer waarschijnlijk is dit niet het tegenwoordige sterrenbeeld Draco.
Draak ontleend aan Latijn draco (genitief dracōnis), welke afgeleid van het Grieks δράκων G1404 drako̱n. Vanwege de zogenaamde ‘scherpe blik’ van dit wezen wordt het Griekse woord meestal in verband gebracht met het werkwoord δέρκομαι 'kijken' (LSJ, lemma δράκων), verwant met Sanskrit darśa- 'zien'; Avestisch darštis 'gezicht'; Oudiers derc 'oog' (Etymologiebank, lemma draak);
Aangemaakt 2 juli 2006
![]() ![]() ![]() |
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!