Restitutietheorie

Zie ook: Creationisme, Dwaalleringen, Schepping,

De restitutie-theorie, ook wel GAP theorie genoemd, leert dat de aarde in Genesis 1:1 volmaakt geschapen was, en niet woest en ledig (omdat God als een God van orde en niet van wanorde wordt gezien), en dat deze in de tijd tussen Genesis 1:1 en 1:2 woest en ledig werd door een oordeel van God over de zonde van Satan, die tot dan toe heerste op aarde over een pre-adamitisch mensenras. De woeste en ledige aarde werd vervolgens na onbepaalde tijd (= de "GAP") in 6 dagen van 24 uur hersteld.

Inhoud

Ontstaan

De theorie werd aan het einde van de 19de eeuw gepopulariseerd door Thomas Chalmers en George H. Pember. In 1917 nam C.I. Scofield, de auteur van de Scofield Reference Bible, deze theorie op in zijn aantekeningen waardoor haar populariteit was verzekerd.


Grammaticale overwegingen bij Genesis 1:2

Aanhangers van de restitutietheorie willen de eerste woorden van Gen. 1:2 (Hebreeuws וְהָאָ֗רֶץ הָיְתָ֥ה תֹ֙הוּ֙ וָבֹ֔הוּ weha'arets hajeta tohoe wabohoe) weergeven met "en de aarde werd woest en ledig" en verwerpen daarmee de gewoonlijke vertaling "en de aarde was woest en ledig". In de Engelstalige wereld zijn er veel christenen, die deze opvatting aanhangen. Door de bekende Scofield Reference Bible, waarin ze wordt verdedigd, heeft ze een ruime verspreiding gekregen. Ook in Nederland, met name in sommige evangelische kringen, is deze opvatting populair (A.C. Custan­ce, Time and Eternity and other Biblical Stu­dies, Vol. VI: The Doorway Paper, Grand Rapids 1977, p. 76‑118; K.A. Den Breejen, Schep­ping, val en vloed, Fra­neker, 1970, p. 40‑48; W.J. Ouwe­neel, Kanttekeningen bij Genesis één, Uit het Woord der Waar­heid, Winschoten 1974, p.34vlgg.). En dat valt wel te begrijpen, omdat op die manier ruimte wordt geboden voor de evolutietheorie.

Wat houdt deze opvatting in?

God heeft de hemel en aarde in Gen. 1:1 als goed geschapen. Na de schepping van hemel en aarde ontstond er echter chaos, doordat één van de engelen in opstand kwam tegen God. In zijn hoogmoed wilde hij aan God gelijk zijn. Zo werd deze engel tot de Satan. Toen hij tot val werd gebracht, werd daardoor de aarde tohoe wabohoe, Hebreeuws voor "woest en ledig", dat wil zeggen tot een complete chaos.

Als argument voor deze opvatting haalt men onder meer Jes. 45:18b aan: "Hij is God - die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd (tohoe), heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd.." Hieruit blijkt, zo zegt men, dat God de aarde niet als een tohoe wabohoe heeft geschapen. Eveneens wordt uit Jer. 4:23 en Jes. 34:11, de enige passages, waar deze uitdrukking nog verder voorkomt geconcludeerd dat het hier om een toestand gaat, die het gevolg is van een oordeel van God. Na een periode van chaos, waarvan men niet weet hoelang die heeft geduurd, begon God met het herscheppen van de aarde, hetgeen zes dagen duurde. Vandaar ook de naam "restitutie", letterlijk Latijn voor herschepping. Daarom wil men het begin van Gen. 1 ook vertalen: de aarde werd woest en ledig.

Binnen deze theorie zijn verschillende variaties mogelijk. Sommigen nemen aan dat de aardlagen zijn ontstaan tussen Gen. 1:1 en 1:2, terwijl weer anderen van mening zijn dat dit pas tijdens de zondvloed heeft plaatsgevonden. Weer anderen laten ruimte voor de evolutietheorie: de aarde is miljoenen jaren geleden ontstaan, maar pas zesduizend jaar geleden door God herschapen. Men neemt dan soms ook aan dat er mensen hebben bestaan voor Adam. Kortom, onder de aanhangers hiervan bestaat op een aantal punten verschil van mening over details.

Overigens is deze opvatting al zo oud als het christendom, we vinden haar terug bij kerkvaders als Origines en Augustinus, maar ook bij moderne orthodoxe oudtestamentici als F. Delitzsch en bij een apologeet als C.S. Lewis (C.S.L. Lewis, The Problem of Pain, London 1975, p.121‑123).

Wordt deze opvatting gesteund door onze kennis van het Bijbels Hebreeuws de grammatica?

De vraag is: Moet de werkwoordsvorm hajeta vertaald worden zoals de Statenvertaling en NBG het doen met "was", of met "werd"? (Zie voor een bestrijding op theologische gronden: B.K. Waltke, 'The Creation Account in Genesis 1:1‑3' in Bibliotheca Sacra 132 (1975), 25‑36, 136‑144, 216‑228, 237‑341; 133 (1976), 28‑41)

Nu is het helemaal niet zo eenvoudig om daarop een antwoord te geven, zelfs niet voor mensen die goed Hebreeuws kennen, laat staan voor hen die weinig van deze taal afweten. Wat veel onderzoekers doen om op deze vraag een antwoord te krijgen, is meestal het volgende: Men pakt een Hebreeuwse concordantie, zoekt daarin op waar het woord hajeta in het Oude Testament voorkomt en gaat vervolgens na hoe het in de diverse vertalingen wordt weergegeven. En dan blijkt inderdaad dat men dit woord vaak kan vertalen met "werd". Dit is mijn inziens echter niet zo'n goede methode, omdat het geen recht doet aan de eigenaardigheden van het Hebreeuwse werkwoord.

In het Hebreeuws kent men twee verschillende "tijden": een zogenaamd perfectum en een zogenaamd imperfectum. Deze termen heeft men ontleend aan de Latijnse grammatica. Maar de genoemde werkwoordsvormen dekken slechts ten dele de letterlijke betekenis van Latijnse termen. Letterlijk betekent perfectum voltooide tijd. Maar als je een concordantie raadpleegt, zie je dat zo'n perfectum-vorm (zoals ook hajeta) in de vertalingen zowel met een tegenwoordige, als met een verleden of als ook met een voltooid verleden tijd vertaald kan worden. En dat geldt ook voor een imperfectum-vorm. Die wordt zowel met een tegenwoordige als met een toekomende tijd vertaald worden. Voor een deel overlappen ze elkaar dus. En wanneer ook nog in bepaalde gevallen een perfectum met een toekomende tijd vertaald kan worden en een  imperfectum met een verleden tijd, dan lijkt de verwarring helemaal compleet. Daarom willen sommige grammatici de termen perfectum en imperfectum vervangen door meer geschikte termen. Er bestaan binnen de Hebreeuwse taalwetenschap heel veel verschillende theorieën over de precieze verschillen tussen perfectum en imperfectum. (Zie b.v. F.C. Fensham, 'The use of the suffix‑conjugation and the praefix‑conjugation in a few old hebrew poems', JNSL IX, 1978, p.9‑18. Zie voor een uitgebreid literatuurover­zicht: P.A. Siebesma, The function of the nif'al in Biblical Hebrew, Assen 1991, p. 173ev.)

Nu moet u uit het bovenstaande niet het idee krijgen dat de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament daarom onmogelijk te vertalen is. Uit de context is vaak duidelijk hoe vertaald moet worden. Niemand vertaalt Gen. 1:1 met: "In den beginne zal God de hemel en de aarde scheppen." Alleen in bepaalde gevallen, zoals in Gen. 1:2, kan het problemen opleveren.

Daarom kunnen we de vraag of hajeta in Gen. 1:2 met "werd" of "is geworden" vertaald mag worden, beter vanuit een ander gezichtspunt benaderen. Wat is het doel van Gen. 1:2? Is hier sprake van een opeenvolging van gebeurtenissen of niet? Welke relatie bestaat er tussen Gen. 1:2 en het voorafgaande vers en het er opvolgende vers. Als we die vraag beantwoord hebben, dan kunnen we ook vaststellen, hoe het vertaald moet worden.

Kenmerkend voor het Hebreeuwse proza van het Oude Testament is dat een verhaal meestal begint met een zogenaamde perfectum-vorm en vervolgens wordt het verhaal voortgezet met behulp van een speciaal soort imperfectum-vorm (het zogenaamde imperfectum-consecutivum), die met een verleden tijd moet worden vertaald (Zie b.v. J.P. Lettinga, Grammati­ca van het Bijbels He­breeuws, Leiden 1976, §42d; W. Schneider, Grammatik des bibli­schen Hebräisch, 5, München 1982, p. 182vv.).

Dat is ook het geval in Gen. 1:1. Hier staat: "In de beginne schiep (dit is een perfectum-vorm) God de hemel en de aarde". De geschiedenis van de schepping van de wereld wordt voortgezet in vers 3. "En God zeide: Er zij licht". Voor het werkwoord "zeide" wordt die speciale imperfectum-vorm gebruikt. En ook voor de andere werkwoordsvormen in Gen. 1 wordt grotendeels die vorm gebruikt: "En er was licht", vers 4: En God zag...", "En God maakte scheiding...", vers 5: "En God noemde...", etc. Het gaat hier allemaal om die speciale imperfectum-vorm. Vers 2 valt hier dus uit de toon. Wanneer de Bijbeltekst had willen weergeven: "En de aarde werd woest en ledig", nl. als beschrijving van een er opvolgende gebeurtenis, dan zou er m.i. gebruik zijn gemaakt van zo'n imperfectum consecutivum en niet van een perfectum. Het Hebreeuws zou dan geluid hebben: wattehi en niet hajeta. De vraag blijft natuurlijk wel staan, waarom in Gen. 1:2 een perfectum-vorm wordt gebruikt. Hoe moet men Gen. 1:2 opvatten. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden.

Volgens een aantal Hebreeuwse grammatica's is hier sprake van een soort bijzin, men noemt dat een omstandigheidszin. Hieronder verstaat men een zin die een bepaalde toestand beschrijft en die onderscheiden moet worden van een verhalende zin. Voorbeelden van dergelijke zinnen zijn Gen. 12:8 ("terwijl Bethel in het Oosten en Ai in het Westen lag"); 2 Sam. 18:14 ("terwijl hij nog leefde") en Gen. 48:14 ("terwijl hij zijn handen kruiselings legde") etc.. Omstandigheidszinnen kunnen zowel voor als na de zin die de hoofdgedachte uitdrukt voorkomen. Theoretisch zou Gen. 1:2 zowel verbonden kunnen worden met vers 1 als met vers 3. De eerste mogelijkheid lijkt mij minder waarschijnlijk, en wel om een inhoudelijke reden. Dit zou impliceren dat God, toen Hij de aarde schiep, deze al in een woeste staat hiervoor aanwezig was. En dit is mijns inziens strijdig met wat we kunnen opmaken uit andere teksten, zowel uit het Oude als Nieuwe Testament, zie bijv. Spr. 8:22-26; 2Macc. 7:28; Joh. 1:1-3; Hebr. 11:3). Het is dus waarschijnlijker dat vers 2 op een of andere manier verbonden moet worden met vers 3.

In het Oude Testament vindt men een aantal teksten die op precies dezelfde wijze worden geconstrueerd als Gen.1:2. Hier geeft het aan, dat er iets wordt toegevoegd door middel van een bijzin, wat noodzakelijk is voor een beter begrip van wat er volgt. Twee voorbeelden van een dergelijke constructie zijn bijvoorbeeld: Gen. 3:1 "En (we) de slang nu was (haja) het listigste van alle dieren van het veld, die de Here God had gemaakt, en hij zei (imperfectum consecutivum) tot de vrouw:" Om wat volgt beter te kunnen begrijpen is noodzakelijk om te weten dat de slang een zeer listig dier was.

Gen. 13:2 "En (we) Abram was zeer rijk aan vee, zilver en goud en hij ging" (imperfectum consecutivum)..." Om de in dit hoofdstuk beschreven ruzie en scheiding tussen Abraham en Lot te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk te weten dat Abram zeer veel vee bezat.
Zo kan men ook Gen. 1:2 opvatten. Deze opmerking over de toestand van de aarde, nl. dat zij woest en ledig was, etc, is noodzakelijk om te begrijpen waarom God het licht moest scheppen en scheiding moest aanbrengen tussen water en droge, etc..
Op grond van bovengenoemde argumenten ben ik dan ook van mening, dat men in Gen. 1:2 de werkwoordsvorm haja niet mag vertalen met "werd" of "is geworden". Het Hebreeuws zou dan van een andere werkwoordsvorm gebruik hebben gemaakt en wel van een imperfectum consecutivum. Gen. 1:2 geeft ons aanvullende informatie over wat er in Gen. 1:3 geschiedt: de eerste scheppingsdag. Zo vertalen al de oude vertalingen van het Oude Testament dit vers.

Men kan Gen.1:2 dus beter niet vertalen met "werd". Maar spreekt deze grammaticale analyse van Gen. 1:2 dan de restitutietheorie tegen? Hierin moeten we voorzichtig zijn. Als vers 2 verbonden moet worden met vers 3 en daar dus iets aanvullend over zegt, dan betekent dat niet dat er geen tijdsperiode kan zijn geweest tussen Gen. 1:1 en 1:2. Hooguit kan men zeggen dat de Bijbeltekst daarover geen uitspraak doet, pro noch contra. Wel is het zo, dat als de tekst dit echt bedoeld zou hebben, men voor een andere werkwoordsvorm zou hebben gekozen. De vraag blijft natuurlijk wel staan hoe men de uitdrukking tohoe wabohoe moet vertalen.

tohoe wabohoe

Één van de belangrijkste argumenten die de aanhangers van de restitutietheorie aanvoeren voor hun opvatting, dat de aarde na de schepping tot een chaos is geworden, wordt gevormd door de vertaling van de woorden tohoe wabohoe. Zij vatten namelijk deze woorden op als een aanduiding voor een complete chaos. Nu behoeft de Nederlandse uitdrukking "woest en ledig" niet primair te slaan op een chaos. Dat blijkt uit de nieuwste "Dikke van Dale". Deze geeft onder het trefwoord "woest" de volgende omschrijving:

  1. Ledig, zonder plantengroei of onbebouwd: de aarde nu was woest en ledig (Gen. 1:2); woeste grond, niet in cultuur gebracht.
  2. wild, verwilderd, onordelijk

De "dikke van Dale" kiest in navolging van de Nederlandse Bijbelvertalingen in Gen.1:2 voor de eerste betekenis van "woest".
Daarentegen kiezen de aanhangers van de restitutietheorie voor de tweede interpretatie van woest, namelijk als iets dat onordelijk is.
Het Nederlands brengt ons dus niet veel verder. Wat valt vanuit het Hebreeuws over deze woorden te zeggen?

De woordenboeken van het Bijbels Hebreeuws brengen ons evenmin veel verder. Zo geeft het "Bijbels Hebreeuws Nederlands Woordenboek" van E. Italie uit 1907 (herdruk 1994, de Haan-boeken, Ede), in navolging van het gezaghebbende Duitstalige Hebreeuwse woordenboek van Gesenius als vertaling van tohoe "woestenij; woestheid; verwoesting" en van bohoe "ledigheid; eenzaamheid". De modernere woordenboeken van het Bijbels Hebreeuws leveren weinig nieuws op, of het moest zijn, dat zij tohoe met ledigheid vertalen en bohoe met woestenij, net andersom dus.
Een probleem is dat we in het Hebreeuws geen woorden van dezelfde stam hebben. Kenmerk van de Semitische talen is namelijk, dat men van een woordstam verschillende woorden kan afleiden, waardoor we een idee krijgen wat zo'n woord betekent. Evenmin zijn in andere Semitische talen parallellen voor de woorden tohoe wabohoe gevonden. In populaire studies wordt vaak beweerd dat zij verwant zijn aan woorden in het Babylonisch-Assyrisch, maar dit is niet juist gebleken. Mogelijk is het woord tohoe verwant aan het Ugaritische woord thw dat woestijn betekent. Voor de vertaling van dit woord kunnen we daarom niet bij andere talen te rade gaan.

Het raadplegen van een Hebreeuwse concordantie leert ons dat het woord tohoe twintig keer in het Oude Testament voorkomt, waarvan drie keer in combinatie met bohoe, dat verder los niet voorkomt. Behalve in Gen. 1:2 komt het in combinatie alleen voor in Jes. 34:11 en Jer. 4:23. Los wordt tohoe meestal vertaald met "leegheid".

U. Cassuto, een Israëlische geleerde heeft in zijn commentaar bij Gen. 1:2 opgemerkt dat de meeste commentatoren de fout maken dit woord tohoe apart te bestuderen. Naar zijn mening is dit methodisch niet juist. De uitdrukking tohoe wabohoe vormt een vaste uitdrukking en behoeft daarom niet vertaald te worden als de afzonderlijke woorden. Als voorbeeld van zo'n samengestelde uitdrukking, die tezamen iets anders betekenen als de afzonderlijke componenten, noemt hij het modern Hebreeuwse woord kolno'a. het is samengesteld uit de woorden kol, letterlijk "stem" en no'a letterlijk "beweging". Maar tezamen is het het woord voor bioscoop! Dit zou je uit de afzonderlijke woorden niet zo gauw opmaken. Hij vat tohoe wabohoe als een uitdrukking op.

De meeste vertalingen vertalen deze woorden als bijvoeglijke naamwoorden, maar gezien de woordconstructie ligt het meer voor de hand om aan zelfstandige naamwoorden te denken, dus bijv. niet woest en ledig, maar woestheid en ledigheid."

Laten we daarom de drie teksten Gen. 1:2, Jer. 4:23 en Jes. 34:11 eens nader bekijken. Wat kunnen we uit de context van Gen. 1:2 opmaken met betrekking tot de uitdrukking tohoe wabohoe? De aarde was bedekt met water alles daarboven was als het ware bedekt met duisternis. Er waren geen levende wezens, geen planten of dieren. Er was sprake van een totale leegheid en verlatenheid. Vandaar dat ook velen hebben voorgesteld om tohoe wabohoe te vertalen met "leegheid" of "complete leegheid". De aarde was immers leeg, er waren geen planten, dieren en mensen. Deze moesten nog geschapen worden.

In Jer. 4:23 lezen wij: "Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig; ik zag naar de hemel, en zijn licht was er niet." Deze tekst geeft een beschrijving van hoe het land er uit zal zien nadat de vijanden uit het noorden er hebben huisgehouden. Er is dan geen mens meer over, alle vogels zijn weggevlogen (vers 25), het land is tot een woestenij geworden (vers 26, 27). Deze situatie zal te vergelijken zijn met de situatie van de eerste scheppingsdag. Het aspect van leegheid past dan ook goed binnen deze context. Het land is ontvolkt en zelfs de dieren en vogels zijn verdwenen.
Nu is hier inderdaad sprake van een oordeel. Door de zonden van het volk en van haar leiders is het land door vijandelijke legers uit het noorden aangevallen, veroverd en verwoest. Maar het oordeel komt hierin tot uiting, dat het land, dat eertijds een dicht bevolkt land overvloeiende van melk en honing was, als het ware weer terug geplaatst is naar de situatie van voor de eerste scheppingsdag. Daarom mogen we op grond van deze tekst niet de conclusie trekken dat ook in Gen. 1:2 sprake is van een oordeel van God.

Evenzo verwijst Jes. 34:11, het gedeelte dat spreekt over het gericht van God over Edom, terug naar Gen. 1:2. "Pelikaan en roerdomp nemen het in bezit, uil en raaf huizen daar; Hij spant daarover het meetsnoer der woestheid en het paslood der ledigheid". Het vroeger zo dichtbevolkte gebied van Edom zal nu aan de wilde dieren ten prooi vallen, omdat er geen mensen zullen wonen. In het gericht van de HERE zijn zij allen door het zwaard omgekomen. Vers 12 vervolgt met: "Van zijn edelen is er geen, die het koninkrijk uitroept, en geen zijner vorsten is er meer. In zijn burchten schieten dorens op, netels en distels in zijn vestingen; en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn, een hof voor de struisvogels."
Ook hier is een duidelijk aspect van leegheid aan te wijzen: het land is onbewoond, er zijn geen inwoners meer, en daarom is het prijsgegeven aan de wilde dieren. Dat vormt het oordeel dat het land Edom zal lijken op de aarde voor de eerste scheppingsdag, toen er nog geen mensen waren.

Een andere tekst die de aanhangers van de restitutietheorie vaak aanhalen is Jes. 45:18. "Want zo zegt de HERE, die de hemelen geschapen heeft - Hij is God - die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd (tohoe) heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd: Ik ben de HERE en er is geen ander". Volgens hun blijkt hieruit dat God de wereld niet tot een chaos heeft geschapen, dus de situatie van Gen. 1:2 is niet oorspronkelijk maar zo geworden.
Mijns inziens wordt hier vooral het contrast tussen "baaierd" (tohoe) en "ter bewoning" benadrukt. De HERE, de enige verlosser van Israël, de Schepper van hemel en aarde, wil dat Zijn volk naar Hem luistert, zich tot Hem bekeert, zodat zij zullen terugkeren uit de ballingschap en veilig zullen wonen in het land, dat Hij hen heeft gegeven.

Blijkbaar is tohoe hier het tegenovergestelde van iets dat bewoond is. Ook hier past het aspect van leegheid. God heeft immers de wereld geschapen opdat het vol leven zou zijn en bewoond zou worden door mensen en dieren.
Men mag daarom op grond van Jer. 4:23 en Jes. 34:11, waar sprake is van een oordeel van God over resp. Juda en Edom niet de conclusie trekken dat ook in Gen. 1:2 sprake is van een oordeel van God. Al deze teksten wijzen terug naar Gen. 1:2 en ze waarschuwen de toehoorders dat de situatie weer zal worden, zoals het ook voor de eerste scheppingsdag was, namelijk onbevolkt en leeg. Het oordeel is juist dat de klok teruggedraaid zal worden. In Gen. 1:2 zelf is echter geen sprake van een oordeel, maar van een begintoestand.
Een vertaling "chaos" in Gen. 1:2 en andere teksten is mijns inziens dan ook niet goed gekozen. Het woord "chaos" heeft in onze taal een negatieve bijklank, die we in de Bijbeltekst niet vinden. Het woord chaos zelf is van Griekse oorsprong en staat in tegenstelling tot kosmos, de geordende wereld.
Daarentegen hebben de Hebreeuwse woorden de connotatie van leegheid en onbewoond zijn. Het is nog maar de vraag of in het oudtestamentische denken eenzelfde inhoud geeft aan het woord chaos, zoals de Grieken dat doen.

Hoe moeten we ons dan de situatie van Gen. 1:2 voorstellen? U. Cassuto geeft een mooie beschrijving van dit vers: "Net zoals de pottenbakker, wanneer hij een mooie vaas wil maken, eerst een klomp klei pakt en het op een pottenbakkerswiel plaatst om het te kneden, zoals hij het wil, zo maakte de Schepper eerst voor zich zelf het ruwe materiaal van het universum om het daarna te ordenen en leven te geven. Omdat alles nog niet gevormd was, lagen de zwaarste materialen op de bodem, met het water als het lichtste er boven op. En deze situatie wordt tohoe wabohoe genoemd. Er is dus geen sprake van chaos of wanorde in de negatieve zin des woords, maar alleen van een onbewoonde, nog niet geordende situatie."
Hoe zouden we tohoe wabohoe dan kunnen vertalen? Sommige geleerden denken dat bohoe een versterking vormt van tohoe. Je zou het dan kunnen omschrijven als een uiterste leegheid. Toen God in vers drie met scheppen begon, was de aarde in een complete staat van verlatenheid en eenzaamheid.

Prof. P.A. Siebesma


Argumenten vanuit de Bijbel

Naast Genesis 1:1-2 worden ook andere teksten vaak aangehaald. Zo wil men de tekst in Ezechiël 28:13 laten slaan op satan, maar lezen we in de context dan zien we dat in vs. 2 de koning van Tyrus wordt aangesproken als "Mensenkind". Er is hier dan ook geen sprake dat satan al voor de schepping van de aarde in het paradijs kon zijn. Dat hier in deze context over wordt gesproken komt omdat dit in het Hebreeuws ook "lusthof" betekent. Ook de tekst in Jesaja 14:12 gaat niet over satan, de tekst is een orakel tegen de koning van Babylon (cf. vs. 4) die toen regeerde (James D. G. Dunn; John William Rogerson (2003). Eerdmans Commentary on the Bible. Eerdmans. p. 511) en waarmee zijn ondergang wordt voorspelt (Laney, J. Carl (1997). Answers to Tough Questions from Every Book of the Bible. Grand Rapids, MI: Kregel Publications. p. 127). In vs. 16 wordt hij specifiek een man word genoemd, terwijl in vss. 10-20 hij duidelijk een fysiek lichaam heeft.

Een andere passage is Job 38:7 waar wordt gesproken over "de morgensterren te zamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten". Ook al worden hier engelen mee bedoeld, dan wil dat nog niet zeggen dat de hemel en de aarde dus ook al eerder bestonden. Hier wordt de fout gemaakt dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de hemel waar God woont en de hemel van de sterren en de lucht.

In Opb. 21:1 lezen we "En ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijgegaan", waaruit blijkt dat de huidige hemel en aarde de eerste is.


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!