Weg, pad, straat, een gebaand gedeelte grond (geschikt om belopen of bereden te worden) om van de ene naar de andere plaats of plek te gaan; Symbolisch de levensweg, de geestelijke ontwikkelingsweg die de mens doorloopt.
In de Bijbel lezen vele malen over wegen en paden, hetzij fysiek hetzij symbolisch. Sommige van deze wegen hadden zelfs namen, zo lezen we over de weg naar Seïr (Deut. 1:2), of de weg naar Sur (Gen. 16:7).
In de oudheid waren de wegen niet verhard, na regenval was er dan ook veel modder op de wegen. Meermalen wordt dit in de Bijbel genoemd (2 Sam. 22:43; Ps. 18:43; Jes. 10:6; Micha 7:10; Zach. 9:3; 10:5).
Ook in de oudheid kon men gemakkelijk verdwalen, vooral in woestijnachtige omgevingen waar alles op elkaar leek, vandaar het advies in Jeremia 31:21 om op zichtbare plekken wegwijzers te zetten. Er zijn vele rotstekeningen gevonden die niet anders uitgelegd kunnen worden dan dat ze voor dit doel dienden. Tegenwoordig zie je vaak dat sommige stenen beschilderd zijn om dezelfde reden.
De Weg van de Heer, of de mensen van de Weg. Een oude aanduiding voor de eerste christenen (Hand. 9:2; 18:25; 19:9, 23; 22:4; 24:14, 22).
Aangemaakt 4 mei 2018