Zoon des Mensen of Mensenzoon (Grieks υιον του ανθρωπου) is in het Nieuwe Testament een benaming voor Jezus en waarmee (in)direct wordt aangegeven dat Jezus God is.
Vaak wordt gesteld dat nergens in de Bijbel staat dat Jezus van zichzelf zegt dat Hij God is. Kijken we naar Johannes 10:30 "Ik en de Vader zijn een" dan zien we dat de reactie van de Joden is "Voor een goede daad zullen we u niet stenigen,... maar wel voor godslastering: u bent een mens, maar u beweert dat u God bent!" (Joh. 10:33). Hierbij valt op dat Jezus de Joden niet corrigeert en er dus mee instemt. In een andere tekst zegt Jezus "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham geboren was, ben Ik" (Joh. 8:58). Ook al gebruikte Jezus niet de exacte bewoording "Ik ben God", we zien dat de omstanders dit opvatten als "Ik ben de God van Israël" (Ex. 3:14) en Hem om die reden willen stenigen. Nog weer later zegt Jezus tegen Filippus "Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien" (Joh. 14:9)
In Johannes 1:1 lezen we "In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God" (HSV), iets verder wordt duidelijk wie 'het Woord' is: "En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid" (Joh. 1:14), terwijl uit de context blijkt dat het hier om Jezus gaat (Joh. 1:29, 36). Ook uit andere Bijbelteksten blijkt dat het hier om Jezus gaat (1 Joh. 1:1ev.).
Later zien we dat Thomas zegt "Mijn Heere en mijn God!" (Joh. 20:28), en Titus "grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus" (Tit. 2:13). Terwijl Paulus tegen de Filipenzen zegt: "Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood" (Fil. 2:6-8; de NBV heeft "Hij die de gestalte van God had").
We haalden reeds Johannes 8:58 aan waar Jezus zegt "ben Ik" en de omstanders dit opvatten als "Ik ben de God van Israël" (Ex. 3:14) en Hem om die reden willen stenigen. Ook elders in het Evangelie naar Johannes komt deze uitdrukking meermalen voor en hebben geleid dat sommigen het als een titel zien: "Ik ben het Brood des Levens" (Joh. 6:35), "Ik ben het Licht van de Wereld" (Joh. 8:12), "Ik ben de Deur" (Joh. 10:9), "Ik ben de Goede Herder" (Joh. 10:11, 14), "Ik ben de Opstanding en het Leven" (Joh. 11:25), "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven" (Joh. 14:6) en "Ik ben de Wijnstok" (Joh. 15:1, 5). Of "waar Ik ben, mogen ook jullie zijn" (Joh. 14:3).
Nu is dit niet een direct bewijs dat Jezus dezelfde als God is daar ook in gnostische geschriften als de Nag Hammadi-geschriften talloze "Ik ben" uitspraken voorkomen (De donder, volmaakt bewustzijn), terwijl in het evangelie van Thomas staat: "Jezus zei: Ik ben het licht dat over alle dingen schijnt. Ik ben alles. Uit mij kwam alles voort, en naar mij strekte alles zich uit. Klief een stuk hout en ik ben daar; til de steen op en daar zul je mij vinden" (Thomas 77). Ook in het Hindoeïsme spreekt Krishna over zichzelf in de Bhagavad gita met talloze "Ik ben" uitspraken (bv. "Ik ben de smaak in het water", "Ik ben het licht in de Zon en Maan", "Ik ben de drie letters A.U.M. in al de Veda's", "Ik ben de maagdelijke geur van de aarde", etc.) en meer omschrijvingen zijn wat Krishna is dan wie hij zou zijn. Daarnaast is het grote verschil tussen deze uitspraken met die van het Nieuwe Testament – en dan vooral de Evangeliën – dat deze laatste in Joodse context zijn geschreven en derhalve altijd op God slaat. Dit blijk onder andere uit het feit dat de toehoorders dit ook zo hebben opgevat (Joh. 5:17-18; 8:58-59; 10:29-33) en om die reden zeker als indirect bewijs mag worden aangevoerd.
In de Evangeliën wordt ruim 80 keer gezegd dat Jezus υιον του ανθρωπου "de Mensenzoon" is (verder komt dit alleen in Hand. 7:56 voor). Deze titel verwijst volgens de Joden naar een goddelijk persoon, zich daarbij baserend op Daniël 7:13-14."13 Ik keek toe in de nachtvisioenen, en zie, er kwam met de wolken van de hemel Iemand als בַּר אֱנָשׁ een Mensenzoon. Hij kwam tot de Oude van dagen en men deed Hem voor Zijn aangezicht naderbij komen. 14 Hem werd gegeven heerschappij, eer en koningschap, en alle volken, natiën en talen moesten Hem vereren. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die Hem niet ontnomen zal worden, en Zijn koningschap zal niet te gronde gaan." (HSV) In deze profetie zien we dat deze Mensenzoon de rechtmatige heerser op de goddelijke troon is en voor eeuwig zal regeren, in Markus wordt hier dan ook naar verwezen (Mark. 14:62). Hierbij is het opvallend dat juist Jezus zelf vaak deze titel gebruikt en op zichzelf laat slaan.
Een bijna soortgelijke term komen we bij de profeet Ezechiël tegen, waar deze 92 keer wordt aangesproken met mensenkind (Hebreeuws בֶּן אָדָם ben 'ādām; Ezech. 2:1, 3, 6, 8; etc.) Dit wordt in de Septuagint vertaald als υἱὲ ἀνθρώπου huie anthroopou, dezelfde woorden als waarmee in Daniël 7:13 het Aramese בַּר אֱנָשׁ bar 'ěnosh wordt vertaald (υἱὸς ἀνθρώπου, huios anthroopou). Het is duidelijk dat Ezechiël hier geen hemels wezen bedoelt, maar zelf zo aangesproken wordt door God, die daarmee juist zijn mens-zijn benadrukt (NBV Studiebijbel 2008; p. 1266). Het grote verschil met Ezechiël is echter dat Jezus in Zijn uitspraken niet het onderscheid maakt dat Hij geen hemels wezen is, maar eerder de bevestiging dat Hij 'De Mensenzoon' is, zoals in Daniël 7:13-14 is beschreven.
Aangemaakt 20 december 2017, laatst bijgewerkt 2 april 2023