Antilope, meerdere soorten dieren in de Bijbel.
Een drietal dieren welke voorkomen in Deuteronomium 14:5 worden in verband gebracht met een soort antilope.
De תְּאוֹ H8377 tĕʾô, welke in Deuteronomium 14:5 en Jesaja 51:20 voorkomt, werd in oudere vertalingen vaak (foutief) vertaald met wilde stier (cf. "wilde os" SV, "woudos" NV). Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het hier om de oryxen of spiesbok (Oryx), een antilope, gaat (P. Broers, p. 395).
De דִּישֹׁן H1788 in Deuteronomium 14:5 genoemd (πῡ́γᾰργος pȳgărgos "wit achterste" in de LXX), wordt door Henry Baker Tristram (The Natural History of the Bible, 1867) geïdentificeerd met de Addax antilope (Addax nasomaculatus), terwijl anderen meer algemeen denken aan een gazelle (P. Broers, p. 74). Herodotos noemt bij zijn beschrijving van Noord-Libië de "wit-stuiten" (Herodotos, Historiën, IV.192), Aelian beschrijft ze als schuchtere dieren (Aelian, Characteristics Of Animals, VII.19), terwijl Plinius ze enkel noemt als dieren die werden geïmporteerd naar Italië (Plinius, The Natural History, XIII.79).
De יַחְמוּר H3180 yaḥmûr in Deuteronomium 14:5 en 1 Koningen 4:23 voorkomend, wordt soms geïdentificeerd met een onbekend soort antilope, meer waarschijnlijk dat het om een ree (E. Klein, p. 258) of damhert gaat (P. Broers, p. 141).