Johannes 7:30 | Zij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de hand aan Hem; want Zijn ure was nog niet gekomen. |
Johannes 7:32 | De Farizeen hoorden, dat de schare dit van Hem murmelde; en de Farizeen en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden. |
Johannes 7:44 | En sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg de handen aan Hem. |
Johannes 8:20 | Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel; en niemand greep Hem; want Zijn ure was nog niet gekomen. |
Johannes 10:39 | Zij zochten dan wederom Hem te grijpen, en Hij ontging uit hun hand. |
Johannes 11:57 | De overpriesters nu en de Farizeen hadden een gebod gegeven, dat, zo iemand wist, waar Hij was, hij het zou te kennen geven, opdat zij Hem mochten vangen. |
Johannes 21:3 | Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit, en traden terstond in het schip; en in dien nacht vingen zij niets. |
Johannes 21:10 | Jezus zeide tot hen: Brengt van de vissen, die gij nu gevangen hebt. |
Handelingen 3:7 | En hem grijpende bij de rechterhand richtte hij [hem] op, en terstond werden zijn voeten en enkelen vast. |
Handelingen 12:4 | Denwelken ook gegrepen hebbende, hij in de gevangenis zette, en gaf [hem] over aan vier [wachten], [elk] van vier krijgsknechten, om hem te bewaren, willende na het paas[feest] hem voorbrengen voor het volk. |
2 Corinthiers 11:32 | De stadhouder van den koning Aretas in Damaskus, bezette de stad der Damaskenen, willende mij vangen; |
Openbaring 19:20 | En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |