G5302 ὑστερέω
gebrek lijden, verstoken zijn van, te laat zijn, tekort schieten, gebrek hebben, ontbreken
Mattheus 19:20 | De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog? |
Markus 10:21 | En Jezus, hem aanziende, beminde hem, en zeide tot hem: Een ding ontbreekt u; ga heen, verkoop alles, wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op, en volg Mij. |
Lukas 15:14 | En als hij het alles verteerd had, werd er een grote hongersnood in datzelve land, en hij begon gebrek te lijden. |
Lukas 22:35 | En Hij zeide tot hen: Als Ik u uitzond, zonder buidel, en male, en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets. |
Johannes 2:3 | En als er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. |
Romeinen 3:23 | Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods; |
1 Corinthiers 1:7 | Alzo dat het u aan gene gave ontbreekt, verwachtende de openbaring van onzen Heere Jezus Christus. |
1 Corinthiers 8:8 | De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek. |
1 Corinthiers 12:24 | Doch onze sierlijke hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam [alzo] samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen gebrek [aan dezelve] heeft; |
2 Corinthiers 11:5 | Want ik acht, dat ik nergens minder in ben geweest dan de uitnemendste apostelen. |
2 Corinthiers 11:9 | Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld, die van Macedonie kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal [mij nog alzo] houden. |
2 Corinthiers 12:11 | Ik ben roemende onwijs geworden; gij hebt mij genoodzaakt, want ik behoorde van u geprezen te zijn; want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste apostelen, hoewel ik niets ben. |
Filippenzen 4:12 | En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden. |
Hebreeen 4:1 | Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn. |
Hebreeen 11:37 | Zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht; hebben gewandeld in schaapsvellen [en] in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde; |
Hebreeen 12:15 | Toeziende, dat niet iemand verachtere van de genade Gods; dat niet enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make, en door dezelve velen ontreinigd worden. |