H259 אֶחָד
één (telwoord), enerlei, ander, elk, eerst, enig, aan weerszijden, aan elkander
Exodus 36:26 | Met hun veertig zilveren voeten; twee voeten onder een berd, en twee voeten onder een ander berd. |
Exodus 36:29 | En zij waren van beneden [als] tweelingen samengevoegd, zij waren ook [als] tweelingen aan deszelfs oppereinde samengevoegd met een ring; alzo deed hij met die beide, aan de twee hoeken. |
Exodus 36:30 | Alzo waren er acht berderen met hun zilveren voeten, zijnde zestien voeten: twee voeten onder elk berd. |
Exodus 36:31 | Hij maakte ook richelen van sittimhout; vijf aan de berderen der ene zijde des tabernakels; |
Exodus 37:3 | En hij goot voor dezelve vier gouden ringen, aan haar vier hoeken, alzo dat twee ringen op derzelver ene zijde waren, en twee ringen op haar andere zijde. |
Exodus 37:8 | Een cherub uit het ene einde aan deze zijde, en den anderen cherub uit het andere einde aan gene zijde; uit het verzoendeksel maakte hij de cherubim, uit deszelfs beide einden. |
Exodus 37:18 | Zes rieten nu gingen uit zijn zijden; drie rieten des kandelaars uit zijn ene zijde, en drie rieten des kandelaars uit zijn andere zijde. |
Exodus 37:19 | In het ene riet waren drie schaaltjes, [gelijk] amandelnoten, een knoop en een bloem; en drie schaaltjes, [gelijk] amandelnoten in een ander riet, een knoop en een bloem; alzo waren die zes rieten, die uit den kandelaar gingen. |
Exodus 37:22 | Hun knopen en rieten waren uit hem; het was altemaal een enig dicht werk van louter goud. |
Exodus 39:10 | En zij vulden daarin vier rijen stenen: een rij van een Sardis, een Topaas en een Karbonkel; dit is de eerste rij. |
Exodus 40:2 | Op den dag der eerste maand, [teweten] op den eersten der maand, zult gij den tabernakel, de tent der samenkomst, oprichten. |
Exodus 40:17 | En het geschiedde in de eerste maand, in het tweede jaar, op den eersten der maand, dat de tabernakel opgericht werd. |
Leviticus 4:2 | Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Als een ziel zal gezondigd hebben, door afdwaling van enige geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en [tegen] een van die zal gedaan hebben; |
Leviticus 4:13 | Indien nu de gehele vergadering van Israel afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij iets gedaan zullen hebben [tegen] enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zoude gedaan worden, en zijn schuldig geworden; |
Leviticus 4:22 | Als een overste zal gezondigd hebben, en tegen een van de geboden des HEEREN zijns Gods, door afdwaling, gedaan zal hebben, hetwelk niet zou gedaan worden, zodat hij schuldig is; |
Leviticus 4:27 | En zo enig mens van het volk des lands door afdwaling zal gezondigd hebben, dewijl hij iets doet [tegen] een van de geboden des HEEREN, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is; |
Leviticus 5:4 | Of als een mens zal gezworen hebben, onbedacht met zijn lippen uitsprekende, om kwaad te doen, of om goed te doen; naar al wat de mens in de eed onbedacht uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zo is hij aan een van die schuldig. |
Leviticus 5:5 | Het zal dan geschieden, als hij aan een van die schuldig is, dat hij belijden zal, waarin hij gezondigd heeft; |
Leviticus 5:7 | Maar indien zijn hand zoveel niet bereiken kan, als genoeg is tot een [stuk] klein vee, zo zal hij [tot] zijn offer voor de schuld, die hij gezondigd heeft, den HEERE brengen twee tortelduiven, of twee jonge duiven, een ten zondoffer, en een ten brandoffer. |
Leviticus 5:13 | Zo zal de priester voor hem verzoening doen over zijn zonde, die hij gezondigd heeft in enige van die [stukken], en het zal hem vergeven worden; en het zal des priesters zijn, gelijk het spijsoffer. |