Spreuken 31:27 | [Tsade.] Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. |
Prediker 2:24 | Is het [dan] niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien, dat zulks van de hand Gods is. |
Prediker 2:25 | (Want wie zou er van eten, of wie zou zich [daartoe] haasten, meer dan ik zelf?) |
Prediker 3:13 | Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid, [Dit] is een gave Gods. |
Prediker 4:5 | De zot vouwt zijn handen samen, en eet zijn eigen vlees. |
Prediker 5:10 | Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten; wat nuttigheid hebben dan de bezitters daarvan, dan het gezicht hunner ogen? |
Prediker 5:11 | De slaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen. |
Prediker 5:16 | Dat hij ook alle dagen in duisternis gegeten heeft; en dat hij veel verdriets gehad heeft, ook zijn krankheid, en onstuimigen toorn? |
Prediker 5:17 | Ziet, wat ik gezien heb, een goede zaak, die schoon is: te eten en te drinken, en te genieten het goede van al zijn arbeid, die hij bearbeid heeft onder de zon, [gedurende] het getal der dagen zijns levens, hetwelk God hem geeft; want dat is zijn deel. |
Prediker 5:18 | Ook een iegelijk mens, aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht, om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave van God. |
Prediker 6:2 | Een man, denwelken God gegeven heeft rijkdom, en goederen, en eer; en hij heeft voor zijn ziel aan geen ding gebrek, van alles wat hij begeert; en God geeft hem de macht niet, om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is [ook] ijdelheid en een kwade smart. |
Prediker 8:15 | Daarom prees ik de blijdschap, dewijl de mens niets beters heeft onder de zon, dan te eten, en te drinken, en blijde te zijn; want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon. |
Prediker 9:7 | Ga [dan] heen, eet uw brood met vreugde, en drink uw wijn van goeder harte; want God heeft alrede een behagen aan uw werken. |
Prediker 10:16 | Wee u, land! welks koning een kind is, en welks vorsten tot in den morgenstond eten! |
Prediker 10:17 | Welgelukzalig zijt gij, land! welks koning een zoon der edelen is, en welks vorsten ter rechter tijd eten, tot sterkte en niet tot drinkerij. |
Hooglied 4:16 | Ontwaak, noordenwind! en kom, Gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen [uitvloeien]. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten! |
Hooglied 5:1 | Ik ben in Mijn hof gekomen, o Mijn zuster, o bruid! Ik heb Mijn mirre geplukt met Mijn specerij; Ik heb Mijn honigraten met Mijn honig gegeten; Ik heb Mijn wijn, mitsgaders Mijn melk gedronken. Eet, vrienden! drinkt, en wordt dronken, o liefsten! |
Jesaja 1:7 | Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. |
Jesaja 1:19 | Indien gijlieden willig zijt en hoort, zo zult gij het goede dezes lands eten. |
Jesaja 1:20 | Maar indien gij weigert, en wederspannig zijt, zo zult gij van het zwaard gegeten worden; want de mond des HEEREN heeft [het] gesproken. |