H398 אָכַל
eten, verslinden, verteren, voeden, spijzen

Bijbelteksten

Spreuken 31:27[Tsade.] Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet.
Prediker 2:24Is het [dan] niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien, dat zulks van de hand Gods is.
Prediker 2:25(Want wie zou er van eten, of wie zou zich [daartoe] haasten, meer dan ik zelf?)
Prediker 3:13Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid, [Dit] is een gave Gods.
Prediker 4:5De zot vouwt zijn handen samen, en eet zijn eigen vlees.
Prediker 5:10Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten; wat nuttigheid hebben dan de bezitters daarvan, dan het gezicht hunner ogen?
Prediker 5:11De slaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen.
Prediker 5:16Dat hij ook alle dagen in duisternis gegeten heeft; en dat hij veel verdriets gehad heeft, ook zijn krankheid, en onstuimigen toorn?
Prediker 5:17Ziet, wat ik gezien heb, een goede zaak, die schoon is: te eten en te drinken, en te genieten het goede van al zijn arbeid, die hij bearbeid heeft onder de zon, [gedurende] het getal der dagen zijns levens, hetwelk God hem geeft; want dat is zijn deel.
Prediker 5:18Ook een iegelijk mens, aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht, om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave van God.
Prediker 6:2Een man, denwelken God gegeven heeft rijkdom, en goederen, en eer; en hij heeft voor zijn ziel aan geen ding gebrek, van alles wat hij begeert; en God geeft hem de macht niet, om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is [ook] ijdelheid en een kwade smart.
Prediker 8:15Daarom prees ik de blijdschap, dewijl de mens niets beters heeft onder de zon, dan te eten, en te drinken, en blijde te zijn; want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon.
Prediker 9:7Ga [dan] heen, eet uw brood met vreugde, en drink uw wijn van goeder harte; want God heeft alrede een behagen aan uw werken.
Prediker 10:16Wee u, land! welks koning een kind is, en welks vorsten tot in den morgenstond eten!
Prediker 10:17Welgelukzalig zijt gij, land! welks koning een zoon der edelen is, en welks vorsten ter rechter tijd eten, tot sterkte en niet tot drinkerij.
Hooglied 4:16Ontwaak, noordenwind! en kom, Gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen [uitvloeien]. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten!
Hooglied 5:1Ik ben in Mijn hof gekomen, o Mijn zuster, o bruid! Ik heb Mijn mirre geplukt met Mijn specerij; Ik heb Mijn honigraten met Mijn honig gegeten; Ik heb Mijn wijn, mitsgaders Mijn melk gedronken. Eet, vrienden! drinkt, en wordt dronken, o liefsten!
Jesaja 1:7Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden.
Jesaja 1:19Indien gijlieden willig zijt en hoort, zo zult gij het goede dezes lands eten.
Jesaja 1:20Maar indien gij weigert, en wederspannig zijt, zo zult gij van het zwaard gegeten worden; want de mond des HEEREN heeft [het] gesproken.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen