Deuteronomium 2:28 | Verkoop mij spijze voor geld, dat ik ete, en geef mij water voor geld, dat ik drinke; alleenlijk laat mij op mijn voeten doortrekken; |
Deuteronomium 23:19 | Gij zult aan uw broeder niet woekeren, met woeker van geld, met woeker van spijze, met woeker van enig ding, waarmede men woekert. |
Ruth 2:14 | Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in den azijn. Zo zat zij neder aan de zijde van de maaiers, en hij langde haar geroost [koren], en zij at, en werd verzadigd, en hield over. |
Job 9:26 | Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen; gelijk een arend naar het aas toevliegt. |
Job 12:11 | Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt? |
Job 20:21 | Er zal niets overig zijn, dat hij ete; daarom zal hij niet wachten naar zijn goed. |
Job 36:31 | Want daardoor richt Hij de volken; Hij geeft spijze ten overvloede. |
Job 39:3 | Wie bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen, [als] zij dwalen, omdat er geen eten is? |
Job 39:32 | Van daar speurt hij de spijze op; zijn ogen zien van verre af. |
Psalm 78:18 | En zij verzochten God in hun hart, begerende spijs naar hun lust. |
Psalm 78:30 | Zij waren nog niet vervreemd van hun lust; hun spijs was nog in hun mond, |
Psalm 104:21 | De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. |
Psalm 104:27 | Zij allen wachten op U, dat Gij [hun] hun spijze geeft te zijner tijd. |
Psalm 107:18 | Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. |
Psalm 145:15 | [Ain.] Aller ogen wachten op U; en Gij geeft hun hun spijs te zijner tijd. |
Spreuken 13:23 | Het ploegen der armen [geeft] veelheid der spijze; maar daar is een, die verteerd wordt door gebrek van oordeel. |
Klaagliederen 1:11 | [Caph.] Al haar volk zucht, brood zoekende, zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, dat ik onwaard geworden ben. |
Klaagliederen 1:19 | [Koph.] Ik riep tot mijn liefhebbers, [maar] zij hebben mij bedrogen; mijn priesters en mijn oudsten hebben in de stad den geest gegeven, als zij spijze voor zich zochten, opdat zij hun ziel mochten verkwikken. |
Joel 1:16 | Is niet de spijze voor onze ogen afgesneden? Blijdschap en verheuging van het huis onzes Gods? |
Habakuk 3:17 | Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; |