H413 אֵל
met, boven, tegen, nevens, in, tot, aan, dat, bij, naast, naar, op, van
Hosea 5:4 | Zij stellen hun handelingen niet aan, om zich tot hun God te bekeren; want de geest der hoererijen is in het midden van hen, en den HEERE kennen zij niet. |
Hosea 5:13 | Als Efraim zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, zo toog Efraim tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen. |
Hosea 5:15 | Ik zal henengaan [en] keren weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelven schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken. |
Hosea 6:1 | Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, en Hij zal ons verbinden. |
Hosea 7:7 | Zij zijn allen te zamen verhit als een bakoven, en zij verteren hun rechters; al hun koningen vallen; er is niemand onder hen, die tot Mij roept. |
Hosea 7:10 | Dies zal de hovaardij van Israël in zijn aangezicht getuigen; dewijl zij zich niet bekeren tot den HEERE, hun God, noch Hem zoeken in alle deze. |
Hosea 7:14 | Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij huilen op hun legers; om koren en most verzamelen zij zich, [maar] zij wederstreven tegen Mij. |
Hosea 7:15 | Ik heb hen wel getuchtigd, [en] hunlieder armen gesterkt; maar zij denken kwaad tegen Mij. |
Hosea 8:1 | De bazuin aan uw mond; [hij komt] als een arend tegen het huis des HEEREN; omdat zij Mijn verbond hebben overtreden, en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden. |
Hosea 9:1 | Verblijd u niet, o Israël! tot opspringens toe, gelijk de volken; want gij hoereert van uw God af; gij hebt hoerenloon lief, op alle dorsvloeren des korens. |
Hosea 9:13 | Efraim is, gelijk als Ik Tyrus aanzag, die geplant is in een liefelijke woonplaats; maar Efraim zal zijn kinderen moeten uitbrengen tot den doodslager. |
Hosea 11:4 | Ik trok ze met mensenzelen, met touwen der liefde, en was hun, als degenen, die het juk [van] op hun kinnebakken oplichten, en Ik reikte hem voeder toe. |
Hosea 11:5 | Hij zal in Egypteland niet wederkeren; maar Assur, die zal zijn koning zijn; omdat zij zich weigerden te bekeren. |
Hosea 11:7 | Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering van Mij; zij roepen het wel tot den Allerhoogste, [maar] niet een verhoogt [Hem]. |
Hosea 12:5 | Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den Engel, en overmocht [Hem]; hij weende en smeekte Hem. Te Beth-el vond hij Hem, en aldaar sprak Hij met ons; |
Hosea 12:7 | Gij dan, bekeer u tot uw God, bewaar weldadigheid en recht, en wacht geduriglijk op uw God. |
Hosea 14:3 | Neem [deze] woorden met u, en bekeer u tot den HEERE; zeg tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen. |
Joel 1:1 | Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Joel, den zoon van Pethuel: |
Joel 1:14 | Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten, en alle inwoners dezes lands, [ten] huize des HEEREN, uws Gods, en roept tot den HEERE. |
Joel 1:19 | Tot U, o HEERE! roep ik; want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen des velds aangestoken. |