H1518 גִּיחַ
uitschreeuwen, komen uit, borrelen, voortbraken, bruisen, uittijgen, opbreken, uitbreken, intrekken
Richteren 20:33 | Toen maakten zich alle mannen van Israel op uit hun plaatsen, en schikten [den strijd] te Baal-thamar; ook brak Israels achterlage op uit haar plaats, na de ontbloting van Gibea. |
Job 38:8 | Of [wie] heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak, [en] uit de baarmoeder voortkwam? |
Job 40:18 | Zie, hij doet de rivier geweld aan, [en] verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken. |
Psalm 22:10 | Gij zijt het immers, Die mij uit den buik hebt uitgetogen; Die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. |
Ezechiel 32:2 | Mensenkind! hef een klaaglied op over Farao, den koning van Egypte, en zeg tot hem: Gij waart een jongen leeuw onder de heidenen gelijk; en gij waart als een zeedraak in de zeeen, en braakt voort in uw rivieren, en beroerdet het water met uw voeten, en vermodderdet hunlieder rivieren. |
Micha 4:10 | Lijd smart en arbeid om voort te brengen, o dochter Sions! als een barende [vrouw]; want nu zult gij [wel] uit de stad henen uitgaan, en op het veld wonen, en tot in Babel komen, [maar] aldaar zult gij gered worden; aldaar zal u de HEERE verlossen uit de hand uwer vijanden. |