H1589 גָּנַב
ontstelen, roven, diefelijk ontstelen, stelen, wegstelen, heimelijk wegbrengen, heimelijk wegnemen
2 Samuel 19:3 | En het volk kwam te dienzelven dage steelsgewijze in de stad, gelijk als het volk zich wegsteelt, dat beschaamd is, wanneer zij in den strijd gevloden zijn. |
2 Samuel 19:41 | En ziet, alle mannen van Israel kwamen tot den koning; en zij zeiden tot den koning: Waarom hebben u onze broeders, de mannen van Juda, gestolen, en hebben den koning en zijn huis over de Jordaan gevoerd, en alle mannen Davids met hem? |
2 Samuel 21:12 | Zo ging David henen, en nam de beenderen van Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren van Jabes in Gilead, die dezelve gestolen hadden van de straat Beth-san, alwaar de Filistijnen ze hadden opgehangen, ten dage als de Filistijnen Saul sloegen op Gilboa. |
2 Koningen 11:2 | Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, [zettende] hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet gedood werd. |
2 Kronieken 22:11 | Maar Jozabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, en zette hem en zijn voedster in een slaapkamer; zo verborg hem Jozabath, de dochter van den koning Joram, de huisvrouw van den priester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia), voor Athalia, dat zij hem niet doodde. |
Job 4:12 | Voorts is tot mij een woord heimelijk gebracht, en mijn oor heeft een weinigje daarvan gevat; |
Job 21:18 | Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt; |
Job 27:20 | Verschrikkingen zullen hem als wateren aangrijpen; des nachts zal hem een wervelwind wegstelen. |
Spreuken 6:30 | Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft; |
Spreuken 9:17 | De gestolen wateren zijn zoet, en het verborgen brood is liefelijk. |
Spreuken 30:9 | Opdat ik, zat zijnde, [U] dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste. |
Jeremia 7:9 | Zult gij stelen, doodslaan en overspel bedrijven, en valselijk zweren, en Baal roken, en andere goden nawandelen, die gij niet kent? |
Jeremia 23:30 | Daarom, ziet, Ik [wil] aan de profeten, spreekt de HEERE, die Mijn woorden stelen, een ieder van zijn naaste; |
Hosea 4:2 | [Maar] vloeken en liegen, en doodslaan, en stelen, en overspel doen; zij breken door, en bloedschulden raken aan bloedschulden. |
Obadja 1:5 | Zo er dieven, zo er nachtrovers tot u gekomen waren (hoe zijt gij uitgeroeid!), zouden zij niet gestolen hebben zoveel hun genoeg ware? Zo er wijnlezers tot u gekomen waren, zouden zij niet een nalezing hebben overgelaten? |
Zacharia 5:3 | Toen zeide Hij tot mij: Dit is de vloek, die uitgaan zal over het ganse land; want een iegelijk, die steelt, zal van hier, volgens denzelven [vloek], uitgeroeid worden; desgelijks een iegelijk, die [valselijk] zweert, zal van hier, volgens denzelven [vloek], uitgeroeid worden. |