H1992 הֵם
alle, deze(n), al wat, diezelve, daarmede, zij, die, dat, hen, daarvoor, dit, dezelve
Genesis 3:7 | Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten. |
Genesis 6:4 | In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich [kinderen] gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name. |
Genesis 7:14 | Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel. |
Genesis 11:6 | En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken? |
Genesis 14:13 | Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte het aan Abram, den Hebreer, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van Aner, welke Abrams bondgenoten waren. |
Genesis 14:24 | [Het zij] buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd hebben, en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen! |
Genesis 19:9 | Toen zeiden zij: Kom verder aan! Voorts zeiden zij: Deze ene is gekomen, om als vreemdeling [hier] te wonen, en zoude hij alleszins rechter zijn? Nu zullen wij u meer kwaads doen, dan hun. En zij drongen zeer op den man, op Lot, en zij traden toe om de deur open te breken. |
Genesis 25:16 | Deze zijn de zonen van Ismael, en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, twaalf vorsten naar hun volken. |
Genesis 34:21 | Deze mannen zijn vreedzaam met ons; daarom laat hen in dit land wonen, en daarin handelen, en het land (ziet het is wijd van begrip) voor hun aangezicht zijn; wij zullen ons hun dochteren tot vrouwen nemen, en wij zullen onze dochteren aan hen geven. |
Genesis 34:22 | Doch hierin zullen deze mannen ons te wille zijn, dat zij met ons wonen, om tot een volk te zijn; als al wat mannelijk is onder ons besneden wordt, gelijk als zij besneden zijn. |
Genesis 34:23 | Hun vee, en hun bezitting, en al hun beesten, zullen die niet onze zijn? Alleen laat ons hun te wille zijn, en zij zullen met ons wonen. |
Genesis 37:16 | En hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen, waar zij weiden. |
Genesis 40:12 | Toen zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging: de drie ranken zijn drie dagen. |
Genesis 40:18 | Toen antwoordde Jozef, en zeide: Dit is zijn uitlegging: de drie korven zijn drie dagen. |
Genesis 42:8 | Jozef dan kende zijn broederen; maar zij kenden hem niet. |
Genesis 42:23 | En zij wisten niet, dat het Jozef hoorde; want daar was een taalman tussen hen. |
Genesis 42:35 | En het geschiedde, als zij hun zakken ledigden, ziet, zo had een iegelijk den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij zagen de bundelen huns gelds, zij en hun vader, en zij waren bevreesd. |
Genesis 44:3 | Des morgens, als het licht werd, zo liet men deze mannen trekken, hen en hun ezelen. |
Genesis 44:4 | Zij zijn ter stad uitgegaan; zij waren niet verre gekomen, als Jozef tot dengene, die over zijn huis was, zeide: Maak u op, en jaag die mannen achterna; en als gij hen zult achterhaald hebben, zo zult gij tot hen zeggen: Waarom hebt gij kwaad voor goed vergolden? |
Genesis 47:14 | Toen verzamelde Jozef al het geld, dat in Egypteland en in het land Kanaan gevonden werd, voor het koren, dat zij kochten; en Jozef bracht dat geld in Farao's huis. |