H2308 חָדַל
verlaten, ontbreken, laten het -, nalaten (het -), aflaten, ophouden, staken
Spreuken 10:19 | In de veelheid der woorden ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen wederhoudt, is kloek verstandig. |
Spreuken 19:27 | Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. |
Spreuken 23:4 | Vermoei u niet om rijk te worden; sta af van uw vernuft. |
Jesaja 1:16 | Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. |
Jesaja 2:22 | Laat gijlieden [dan] af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten? |
Jesaja 24:8 | De vreugde der trommelen rust; het geluid der vrolijk huppelenden houdt op, de vreugde der harp rust. |
Jeremia 40:4 | Nu dan, zie, ik heb u heden losgemaakt van de ketenen, die aan uw hand waren; indien het goed is in uw ogen met mij naar Babel te komen, zo kom, en ik zal mijn oog op u stellen; maar indien het kwaad is in uw ogen met mij naar Babel te komen, zo laat het; zie, het ganse land is voor uw aangezicht, waarhenen het goed en recht in uw ogen is te gaan, ga daar. |
Jeremia 41:8 | Doch onder hen werden tien mannen gevonden, die tot Ismael zeiden: Dood ons niet, want wij hebben verborgen schatten in het veld, van tarwe, en gerst, en olie, en honig. Zo liet hij af, en doodde ze niet in het midden hunner broederen. |
Jeremia 44:18 | Maar van toen af, dat wij opgehouden hebben aan Melecheth des hemels te roken, en haar drankofferen te offeren, hebben wij van alles gebrek gehad, en zijn door het zwaard en door den honger verteerd. |
Jeremia 51:30 | Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot wijven geworden; zij hebben hun woningen aangestoken, hun grendels zijn verbroken. |
Ezechiel 2:5 | En zij, hetzij dat zij het horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen (want zij zijn een wederspannig huis), zo zullen zij weten, dat een profeet in het midden van hen geweest is. |
Ezechiel 2:7 | Maar gij zult Mijn woorden tot hen spreken, hetzij dat zij horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen; want zij zijn wederspannig. |
Ezechiel 3:11 | En ga henen, kom tot de weggevoerden, tot de kinderen uws volks, en spreek tot hen, en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE, hetzij dat zij horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen. |
Ezechiel 3:27 | Maar als Ik met u spreken zal, zal Ik uw mond opendoen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Heere HEERE, wie hoort, die hore, en wie het laat, die late het; want zij zijn een wederspannig huis. |
Amos 7:5 | Toen zeide ik: Heere HEERE! houd toch op; wie zou er [van] Jakob blijven staan; want hij is klein! |
Zacharia 11:12 | Want ik had tot henlieden gezegd: Indien het goed is in uw ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen. |