Jeremia 39:2 | In het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, op den negenden der maand, werd de stad doorgebroken. |
Jeremia 41:1 | Maar het geschiedde in de zevende maand, [dat] Ismael, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijken zade, en de oversten des konings, te weten tien mannen, met hem kwamen tot Gedalia, den zoon van Ahikam, te Mizpa; en zij aten aldaar brood te zamen, te Mizpa. |
Jeremia 52:4 | En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, [dat] Nebukadrezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en zij legerden zich tegen haar, en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. |
Jeremia 52:6 | In de vierde maand, op den negenden der maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had; |
Jeremia 52:12 | Daarna, in de vijfde maand, op den tienden der maand (dit jaar was het negentiende jaar van den koning Nebukadrezar, den koning van Babel), als Nebuzaradan, de overste der trawanten, die voor het aangezicht des konings van Babel stond, te Jeruzalem gekomen was; |
Jeremia 52:31 | Het geschiedde daarna, in het zeven en dertigste jaar der gevankelijke wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den vijf en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het [eerste] jaar zijns koninkrijks, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, verhief, en hem uit het gevangenhuis uitbracht. |
Ezechiel 1:1 | In het dertigste jaar, in de vierde [maand], op den vijfden derzelve maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo geschiedde het, [dat] de hemelen werden geopend, en ik gezichten Gods zag. |
Ezechiel 1:2 | Op den vijfden derzelve maand (dit was het vijfde jaar van de wegvoering van den koning Jojachin), |
Ezechiel 8:1 | Het geschiedde nu in het zesde jaar, in de zesde [maand], op den vijfden der maand, als ik in mijn huis zat, en de oudsten van Juda voor mijn aangezicht zaten, dat de hand des Heeren HEEREN daar over mij viel. |
Ezechiel 20:1 | En het geschiedde in het zevende jaar, in de vijfde [maand], op den tienden derzelver maand, dat er mannen uit de oudsten van Israel kwamen, om den HEERE te vragen; en zij zaten neder voor mijn aangezicht. |
Ezechiel 24:1 | Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, in het negende jaar, in de tiende maand, op den tienden der maand, zeggende: |
Ezechiel 26:1 | En het gebeurde in het elfde jaar, op den eersten der maand, [dat] des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende: |
Ezechiel 29:1 | In het tiende jaar, in de tiende [maand], op den twaalfden der maand, geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
Ezechiel 29:17 | Voorts gebeurde het in het zeven en twintigste jaar, in de eerste [maand], op den eersten der maand, [dat] het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: |
Ezechiel 30:20 | Ook gebeurde het in het elfde jaar, in de eerste [maand], op den zevenden der maand, [dat] het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: |
Ezechiel 31:1 | Het gebeurde ook in het elfde jaar, in de derde [maand], op den eersten der maand, [dat] des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende: |
Ezechiel 32:1 | Het gebeurde ook in het twaalfde jaar, in de twaalfde maand op den eersten der maand, [dat] het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: |
Ezechiel 32:17 | Voorts gebeurde het in het twaalfde jaar, op den vijftienden der maand, [dat] het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: |
Ezechiel 33:21 | En het geschiedde in het twaalfde jaar onzer gevankelijke wegvoering, in de tiende [maand], op den vijfden der maand, [dat er] een tot mij kwam, die van Jeruzalem ontkomen was, zeggende: De stad is geslagen. |
Ezechiel 39:12 | Het huis Israels nu zal hen begraven, om het land te reinigen, zeven maanden [lang]. |