H2420 חִידָה
rede verborgene -, geheimenis, listen, verborgenheden, raadselen, raadsel

Bijbelteksten

Numeri 12:8[Van] mond tot mond spreek Ik met hem, en [door] aanzien, en niet door duistere woorden; en de gelijkenis des HEEREN aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te spreken?
Richteren 14:12Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen, en dertig wisselklederen.
Richteren 14:13En indien gij het mij niet zult kunnen verklaren, zo zult gijlieden mij geven dertig fijne lijnwaadsklederen, en dertig wisselklederen. En zij zeiden tot hem: Geef uw raadsel te raden, en laat het ons horen.
Richteren 14:14En hij zeide tot hen: Spijze ging uit van den eter, en zoetigheid ging uit van den sterke. En zij konden dat raadsel in drie dagen niet verklaren.
Richteren 14:15Daarna geschiedde het op den zevenden dag, dat zij tot de huisvrouw van Simson zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat wij niet misschien u, en het huis uws vaders, met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd, om het onze te bezitten; is het zo niet?
Richteren 14:16En Simsons huisvrouw weende voor hem en zeide: Gij haat mij maar, en hebt mij niet lief; gij hebt den kinderen mijns volks een raadsel te raden gegeven, en hebt het mij niet verklaard. En hij zeide tot haar: Zie, ik heb het mijn vader en mijn moeder niet verklaard, zou ik het u dan verklaren?
Richteren 14:17En zij weende voor hem, op den zevenden der dagen in dewelke zij deze bruiloft hadden; zo geschiedde het op den zevenden dag, dat hij het haar verklaarde, want zij perste hem; en zij verklaarde dat raadsel den kinderen haars volks.
Richteren 14:18Toen zeiden de mannen der stad tot hem, op den zevenden dag, eer de zon onderging: Wat is zoeter dan honig? en wat is sterker dan een leeuw? En hij zeide tot hen: Zo gij met mijn kalf niet hadt geploegd, gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden.
Richteren 14:19Toen werd de Geest des HEEREN vaardig over hem, en hij ging af naar de Askelonieten, en sloeg van hen dertig man; en hij nam hun gewaad, en gaf de wisselklederen aan degenen, die dat raadsel verklaard hadden. Doch zijn toorn ontstak, en hij ging op in zijns vaders huis.
1 Koningen 10:1En toen de koningin van Scheba het gerucht van Salomo hoorde, aangaande den Naam des HEEREN, kwam zij, om hem met raadselen te verzoeken.
2 Kronieken 9:1En toen de koningin van Scheba het gerucht van Salomo hoorde, kwam zij, om Salomo met raadselen te verzoeken, te Jeruzalem, met een zeer zwaar heir, en kemelen, dragende specerijen en goud in menigte, en kostelijk gesteente; en zij kwam tot Salomo, en sprak met hem al wat in haar hart was.
Psalm 49:5Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk; ik zal mijn verborgene rede openen op de harp.
Psalm 78:2Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten, van ouds her;
Spreuken 1:6Om te verstaan een spreuk en de uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen.
Ezechiel 17:2Mensenkind, stel een raadsel voor, en gebruik een gelijkenis tot het huis Israels,
Daniel 8:23Doch op het laatste huns koninkrijks, als het de afvalligen op het hoogste gebracht zullen hebben, zo zal er een koning staan, stijf van aangezicht, en raadselen verstaande;
Habakuk 2:6Zouden [dan] niet al dezelve van hem een spreekwoord opnemen, en een uitlegging der raadselen van hem? En men zal zeggen: Wee dien, die vermeerdert hetgeen het zijne niet is (hoe lange!), en dien, die op zich laadt dik slijk.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken