H2964 טֶרֶף
bladeren, spijze, roof, prooi, roofbergen, voedsel, buit, opklimmen
Genesis 49:9 | Juda is een leeuwenwelp! gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? |
Numeri 23:24 | Zie, het volk zal opstaan als een oude leeuw, en het zal zich verheffen als een leeuw; het zal zich niet nederleggen, totdat het den roof gegeten, en het bloed der verslagenen gedronken zal hebben! |
Job 4:11 | De oude leeuw vergaat, omdat er geen roof is, en de jongens eens oudachtigen leeuws worden verstrooid. |
Job 24:5 | Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, [en] den jongeren. |
Job 29:17 | En ik verbrak de baktanden des verkeerden, en wierp den roof uit zijn tanden. |
Job 39:1 | Zult gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen? |
Psalm 76:5 | Gij zijt doorluchtiger [en] heerlijker dan de roofbergen. |
Psalm 104:21 | De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. |
Psalm 111:5 | [Teth.] Hij heeft dengenen, die Hem vrezen, spijs gegeven; [Jod.] Hij gedenkt in der eeuwigheid aan Zijn verbond. |
Psalm 124:6 | De HEERE zij geloofd, Die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot een roof. |
Spreuken 31:15 | [Vau.] En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. |
Jesaja 5:29 | Hun gebrul zal zijn als van een ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen, en den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn. |
Jesaja 31:4 | Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Gelijk als een leeuw, en een jonge leeuw over zijn roof brult, wanneer schoon een volle menigte der herderen samengeroepen wordt tegen hem, verschrikt hij voor hun stem niet, en vernedert zich niet vanwege hun veelheid; alzo zal de HEERE der heirscharen nederdalen, om te strijden voor den berg Sions en voor haar heuvel. |
Ezechiel 17:9 | Zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: Zal hij gedijen? Zal hij niet zijn wortelen uitrukken, en zijn vrucht afsnijden, dat hij droog worde? Hij zal aan al de bladeren van zijn gewas verdrogen; en dat niet door een groten arm, noch door veel volks, om dien van zijn wortelen weg te voeren. |
Ezechiel 19:3 | Zij toog nu een van haar welpen op; het werd een jonge leeuw, die leerde roof te roven, hij at mensen op. |
Ezechiel 19:6 | Deze wandelde steeds onder de leeuwen, werd een jonge leeuw, en leerde roof te roven, hij at mensen op. |
Ezechiel 22:25 | De verbintenis harer profeten is in het midden van haar als een brullende leeuw, die een roof rooft; zij eten de zielen op, den schat en het kostelijke nemen zij weg; haar weduwen vermenigvuldigen zij in het midden van haar. |
Ezechiel 22:27 | Haar vorsten zijn in het midden van haar als wolven, die een roof roven, om bloed te vergieten, [en] om zielen te verderven; opdat zij gierigheid zouden plegen. |
Amos 3:4 | Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij [wat] gevangen hebbe? |
Nahum 2:12 | De leeuw, die genoeg roofde voor zijn welpen, en worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde. |