Psalm 18:39 | Ik doorstak hen, dat zij niet weder konden opstaan; zij vielen onder mijn voeten. |
Psalm 21:12 | Want zij hebben kwaad tegen U aangelegd; zij hebben een schandelijke daad bedacht, [doch] zullen niets vermogen. |
Psalm 36:13 | Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten, en kunnen niet weder opstaan. |
Psalm 40:13 | Want kwaden, tot zonder getal toe, hebben mij omgeven; mijn ongerechtigheden hebben mij aangegrepen, dat ik niet heb kunnen zien; zij zijn menigvuldiger dan de haren mijns hoofds, en mijn hart heeft mij verlaten. |
Psalm 78:19 | En zij spraken tegen God, zij zeiden: Zou God een tafel kunnen toerichten in de woestijn? |
Psalm 78:20 | Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden? |
Psalm 101:5 | Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt; dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is, en trots van hart, dien zal ik niet vermogen. |
Psalm 129:2 | Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht. |
Psalm 139:6 | De kennis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan er niet bij. |
Spreuken 30:21 | Om drie dingen ontroert zich de aarde, ja, om vier, [die] zij niet dragen kan: |
Prediker 1:8 | Al deze dingen worden [zo] moede, dat het niemand zou kunnen uitspreken; het oog wordt niet verzadigd met zien; en het oor wordt niet vervuld van horen. |
Prediker 1:15 | Het kromme kan niet recht gemaakt worden; en hetgeen ontbreekt, kan niet geteld worden. |
Prediker 6:10 | Wat ook iemand zij, alrede is zijn naam genoemd, en het is bekend, dat hij een mens is; en dat hij niet kan rechten met dien, die sterker is dan hij. |
Prediker 7:13 | Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken, dat Hij krom gemaakt heeft? |
Prediker 8:17 | Toen zag ik alle werk Gods, dat de mens niet kan uitvinden, het werk, dat onder de zon geschiedt, om hetwelk een mens arbeidt om te zoeken, maar hij zal het niet uitvinden; ja, indien ook een wijze zeide, dat hij het zou weten, zo zal hij het [toch] niet kunnen uitvinden. |
Hooglied 8:7 | Vele wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblussen; ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem te enenmale verachten. |
Jesaja 1:13 | Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden, en sabbatten, [en] het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet, het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. |
Jesaja 7:1 | Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den koning van Juda, dat Rezin, de koning van Syrië, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden niet tegen haar. |
Jesaja 16:12 | En het zal geschieden, als men zien zal, dat Moab vermoeid is geworden op de hoogten, dan zal hij in zijn heiligdom gaan om te aanbidden, maar hij zal niet vermogen. |
Jesaja 29:11 | Daarom is ulieden alle gezicht geworden als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een, die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld. |