H3820 לֵב
innerlijk (zn), verstamd, wil, hart, begrip

Bijbelteksten

Esther 1:10Op den zevenden dag, toen des konings hart vrolijk was van den wijn, zeide hij tot Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen, dienende voor het aangezicht van den koning Ahasveros,
Esther 5:9Toen ging Haman ten zelfden dage uit, vrolijk en goedsmoeds; maar toen Haman Mordechai zag in de poort des konings, en dat hij niet opstond, noch zich voor hem bewoog, zo werd Haman vervuld met grimmigheid op Mordechai.
Esther 6:6Als Haman ingekomen was, zo zeide de koning tot hem: Wat zal men met dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft? Toen zeide Haman in zijn hart: Tot wien heeft de koning een welbehagen, om [hem] eer te doen, meer dan tot mij?
Esther 7:5Toen sprak de koning Ahasveros, en zeide tot de koningin Esther: Wie is die, en waar is diezelve, die zijn hart vervuld heeft, om alzo te doen?
Job 1:8En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij [ook] acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.
Job 2:3En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij [ook] acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak.
Job 7:17Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet?
Job 8:10Zullen die u niet leren, tot u spreken, en uit hun hart redenen voortbrengen?
Job 11:13Indien gij uw hart bereid hebt, zo breid uw handen tot Hem uit.
Job 12:24Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
Job 15:12Waarom rukt uw hart u weg, en waarom wenken uw ogen?
Job 17:4Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen.
Job 23:16Want God heeft mijn hart week gemaakt, en de Almachtige heeft mij beroerd;
Job 29:13De zegen desgenen, die verloren ging, kwam op mij; en het hart der weduwe deed ik vrolijk zingen.
Job 31:7Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft;
Job 31:9Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb;
Job 31:27En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft;
Job 33:3Mijn redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken.
Job 34:14Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;
Job 36:5Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht des harten.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel