Genesis 37:34 | Toen scheurde Jakob zijn klederen, en legde een zak om zijn lenden; en hij bedreef rouw over zijn zoon vele dagen. |
Exodus 12:11 | Aldus nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha. |
Exodus 28:42 | Maak hun ook linnen onderbroeken, om het vlees der schaamte te bedekken; zij zullen zijn van de lenden tot de dijen. |
Deuteronomium 33:11 | Zegen, HEERE! zijn vermogen, en laat U het werk zijner handen wel bevallen; versla de lenden dergenen, die tegen hem opstaan en hem haten, dat zij niet weder opstaan! |
2 Samuel 20:8 | Als zij nu waren bij den groten steen, die bij Gibeon is, zo kwam Amasa voor hun aangezicht. En Joab was omgord over zijn kleed, dat hij aan had, en daarop was een gordel, daar het zwaard aan vastgemaakt was op zijn lenden in zijn schede; en als hij voortging, zo viel het uit. |
1 Koningen 2:5 | Zo weet gij ook, wat Joab, de zoon van Zeruja, mij gedaan heeft, [en] wat hij gedaan heeft aan de twee krijgsoversten van Israel, Abner, den zoon van Ner, en Amasa, den zoon van Jether, dien hij gedood heeft, en heeft krijgsbloed vergoten in vrede; en hij heeft krijgsbloed gedaan aan zijn gordel, die aan zijn lendenen was, en aan zijn schoenen, die aan zijn voeten waren. |
1 Koningen 12:10 | En de jongelingen, die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste [vinger] zal dikker zijn dan mijns vaders lenden. |
1 Koningen 18:46 | En de hand des HEEREN was over Elia, en hij gordde zijn lenden, en liep voor het aangezicht van Achab henen, tot daar men te Jizreel komt. |
1 Koningen 20:31 | Toen zeiden zijn knechten tot hem: Zie toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis Israels goedertierene koningen zijn; laat ons toch zakken om onze lenden leggen, en koorden om onze hoofden, en uitgaan tot den koning van Israel; mogelijk zal hij uw ziel in het leven behouden. |
1 Koningen 20:32 | Toen gordden zij zakken om hun lenden, en koorden om hun hoofden, en kwamen tot den koning van Israel, en zeiden: Uw knecht Benhadad zegt: Laat toch mijn ziel leven. En hij zeide: Leeft hij dan nog? Hij is mijn broeder. |
2 Koningen 1:8 | En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig [kleed], en met een lederen gordel gegord om zijn lenden. Toen zeide hij: Het is Elia, de Thisbiet. |
2 Koningen 4:29 | En hij zeide tot Gehazi: Gord uw lenden, en neem mijn staf in uw hand, en ga henen; zo gij iemand vindt, groet hem niet; en zo u iemand groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op het aangezicht van den jongen. |
2 Koningen 9:1 | Toen riep de profeet Elisa een van de zonen der profeten, en hij zeide tot hem: Gord uw lenden, en neem deze oliekruik in uw hand, en ga heen naar Ramoth in Gilead. |
2 Kronieken 10:10 | En de jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, dat tot u gesproken heeft, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste [vinger] zal dikker zijn dan mijns vaders lenden. |
Nehemia 4:18 | En de bouwers hadden een iegelijk zijn zwaard aan zijn lenden gegord, en bouwden; maar die met de bazuin blies, was bij mij. |
Job 12:18 | Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lenden. |
Job 40:11 | Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks. |
Psalm 66:11 | Gij hadt ons in het net gebracht; Gij hadt een engen band om onze lenden gelegd; |
Psalm 69:24 | Laat hun ogen duister worden, dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig waggelen. |
Spreuken 30:31 | Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is. |