H6030 עָנָה
cry, testify, speak, bear, answer, , sing, hear
Ezra 10:12 | En de ganse gemeente antwoordde en zeide met luider stem: Naar uw woorden, alzo komt het ons toe te doen. |
Nehemia 8:7 | En Ezra loofde den HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde: Amen, amen! met opheffing hunner handen, en neigden zich, en aanbaden den HEERE, met de aangezichten ter aarde. |
Esther 5:7 | Toen antwoordde Esther, en zeide: Mijn bede en verzoek is: |
Esther 7:3 | Toen antwoordde de koningin Esther, en zeide: Indien ik, o koning, genade in uw ogen gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt, men geve mij mijn leven, om mijner bede wil, en mijn volk, om mijns verzoeks wil. |
Job 1:7 | Toen zeide de HEERE tot den satan; Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. |
Job 1:9 | Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest? |
Job 2:2 | Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. |
Job 2:4 | Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. |
Job 3:2 | Want Job antwoordde en zeide: |
Job 4:1 | Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: |
Job 5:1 | Roep nu, zal er iemand zijn, die u antwoorde? En tot wien van de heiligen zult gij u keren? |
Job 6:1 | Maar Job antwoordde en zeide: |
Job 8:1 | Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: |
Job 9:1 | Maar Job antwoordde en zeide: |
Job 9:3 | Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. |
Job 9:14 | Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, [en] mijn woorden uitkiezen tegen Hem? |
Job 9:15 | Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden. |
Job 9:16 | Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft. |
Job 9:32 | Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen. |
Job 11:1 | Toen antwoordde Zofar, de Naamathiet, en zeide: |