Genesis 19:2 | En hij zeide: Ziet nu, mijne heren! keert toch in ten huize van uw knecht, en vernacht, en wast uw voeten; en gij zult vroeg opstaan, en gaan uws weegs. En zij zeiden: Neen, maar wij zullen op de straat vernachten. |
Deuteronomium 13:16 | En al haar roof zult gij verzamelen in het midden van haar straat, en den HEERE, uw God, die stad en al haar roof ganselijk met vuur verbranden; en zij zal een hoop zijn eeuwiglijk, zij zal niet weder gebouwd worden. |
Richteren 19:15 | En zij weken daarheen, dat zij inkwamen, om in Gibea te vernachten. Toen hij nu inkwam, zat hij neder in een straat der stad, want er was niemand, die hen in huis nam, om te vernachten. |
Richteren 19:17 | Als hij nu zijn ogen ophief, zo zag hij dien reizenden man op de straat der stad; en de oude man zeide: Waar trekt gij henen, en van waar komt gij? |
Richteren 19:20 | Toen zeide de oude man: Vrede zij u! al wat u ontbreekt, is toch bij mij; alleenlijk vernacht niet op de straat. |
2 Samuel 21:12 | Zo ging David henen, en nam de beenderen van Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren van Jabes in Gilead, die dezelve gestolen hadden van de straat Beth-san, alwaar de Filistijnen ze hadden opgehangen, ten dage als de Filistijnen Saul sloegen op Gilboa. |
2 Kronieken 29:4 | En hij bracht de priesteren en de Levieten in, en hij verzamelde ze in de Ooststraat. |
2 Kronieken 32:6 | En hij stelde krijgsoversten over het volk, en hij vergaderde hen tot zich in de straat der stadspoort, en sprak naar hun hart, zeggende: |
Ezra 10:9 | Toen verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen; het was de negende maand op den twintigsten in de maand; en al het volk zat op de straat van Gods huis, sidderende om deze zaak, en vanwege de plasregenen. |
Nehemia 8:2 | Zo verzamelde zich al het volk als een enig man op de straat voor de Waterpoort; en zij zeiden tot Ezra, den schriftgeleerde, dat hij het boek der wet van Mozes zou halen, die de HEERE Israel geboden had. |
Nehemia 8:4 | En hij las daarin voor de straat, die voor de Waterpoort is, van het [morgen]licht aan tot op den middag, voor de mannen en vrouwen, en de verstandigen; en de oren des gansen volks waren naar het wetboek. |
Nehemia 8:17 | Alzo ging het volk uit en haalden ze, en maakten zich loofhutten, een iegelijk op zijn dak, en in hun voorhoven, en in de voorhoven van Gods huis, en op de straat der Waterpoort, en op de straat van Efraimspoort. |
Esther 4:6 | Als Hatach uitging tot Mordechai, op de straat der stad, die voor de poort des konings was, |
Esther 6:9 | En men zal dat kleed en dat paard geven in de hand van een uit de vorsten des konings, van de grootste heren, en men zal het dien man aantrekken, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft; en men zal hem op dat paard doen rijden door de straten der stad, en men zal voor hem roepen: Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft! |
Esther 6:11 | En Haman nam dat kleed en dat paard, en trok het kleed Mordechai aan, en deed hem rijden door de straten der stad, en hij riep voor hem: Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft! |
Job 29:7 | Toen ik uitging naar de poort door de stad, [toen] ik mijn stoel op de straat liet bereiden. |
Psalm 55:12 | Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat. |
Psalm 144:14 | Dat onze ossen wel geladen zijn; dat geen inbreuk, noch uitval, noch gekrijs zij op onze straten. |
Spreuken 1:20 | De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten; Zij verheft Haar stem op de straten. |
Spreuken 5:16 | Laat uw fonteinen zich buiten verspreiden, [en] de waterbeken op de straten; |