2 Kronieken 23:10 | En hij stelde al het volk, en een ieder met zijn geweer in zijn hand, van de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar, en naar het huis, bij den koning rondom. |
2 Kronieken 32:5 | Zo versterkte hij zich, en bouwde den gehelen muur op, die gebroken was, dien hij optrok tot aan de torens, met een anderen muur daarbuiten, en hij versterkte Millo [in] de stad Davids; en hij maakte geweer en schilden in menigte. |
Nehemia 4:17 | Die aan den muur bouwden, en die den last droegen, [en] die oplaadden, waren een ieder met zijn ene hand doende aan het werk, en de andere hield het geweer. |
Nehemia 4:23 | Voorts noch ik, noch mijn broederen, noch mijn jongelingen, noch de mannen van de wacht, die achter mij waren, wij trokken onze klederen niet uit; een iegelijk [had] zijn geweer [en] water. |
Job 33:18 | Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga. |
Job 36:12 | Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis. |
Hooglied 4:13 | Uw scheuten zijn een paradijs van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus; |
Joel 2:8 | Ook zullen zij de een den ander niet dringen; zij zullen daarhenen trekken elk in zijn baan; en al vielen zij op een geweer, zij zouden niet verwond worden. |