Aantekeningen bij de Bijbel
Vragen, overdenkingen en achtergronden over de Bijbel,
welke resulteren in allerlei aantekeningen.
G80_ἀδελφός
broeder in Christus, broer, medegelovige, landgenoot, medemens, partner
Taal: Grieks
Statistieken
Komt 345x voor in 25 Bijbelboeken.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Woordstudie
adelphos, zn m van α G00001 (als een verbindend voorvoegsel) en δελϕυς G01185w (de baarmoeder); TDNT - 1:144,22;
1) een broer a) hetzij geboren uit dezelfde twee ouders of slechts uit dezelfde vader of moeder
2) landgenoot a) met dezelfde nationale voorvader, behorende tot hetzelfde volk, of landgenoot
3) ieder medemens
4) een medegelovige a) aan een ander verbonden door de band der liefde;
- ἀδελφός "broeder"; het Griekse woord kan ook worden gebruikt voor "broeders en zusters" of "medechristenen" zoals in Jak. 1:2, 16 (zie BDAG 18 s.v. ἀδελφός 1, waar aanzienlijk niet-Bijbelse bewijs wordt geleverd voor het meervoud ἀδελφοί en betekent "broeders en zusters"). Waar het meervoud wordt gebruikt in de directe adressering, zoals hier, wordt "broeders en zusters" gebruikt; waar de term in het enkelvoud is en niet direct geadresseerd (zoals Jak. 1:9), verdient "gelovige" de voorkeur.
5) een partner a) een partner op werk of kantoor
6) broeders in Christus a) zijn bloedsbroeders b) alle mensen c) apostelen d) christenen, als zij die in dezelfde hemelse plaats verheven zijn
Bronnen
- Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon, ἀδελφός
- katabiblon.com Wiki Lexicon of the Greek New Testament and Concordance, ἀδελφός
Lexicon G. Abbott-Smith
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
ἀδελφός, -οῦ, ὁ (< ἀ- copul., δελφύς, womb), in cl., a brother, born of the same parent or parents. [In LXX (Hort, Ja., 102 f.), for אָח H251 1. lit. of a brother (Ge 4:2, al.). 2. Of a neighbour (Le 19:17). 3. Of a member of the same nation (Ex 2:14, De 15:3). In NT in each of these senses (1. Mt 1:2, al.; 2. Mt 7:3; 3. Ro 9:3) and also, 4. of a fellow-Christian: I Co 1:1, Ac 9:30. This usage finds illustration in π., where ἀ. is used of members of a pagan religious community (M, Th., I, 1:4; MM, VGT, s.v.). The ἀδελφοὶ τ. Κυρίου (Mt 12:46-49 13:55 28:10, Mk 3:31-34, Lk 8:19-21, Jo 2:12 7:3, 5 10 20:17, Ac 1:14, I Co 9:5) may have been sons of Joseph and Mary (Mayor, Ja., Intr. viff.; DB, i, 320 ff.) or of Joseph by a former marriage (Lft., Gal., 252ff.; DCG, i, 232 ff.), but the view of Jerome, which makes ἀ. equivalent to ἀνεψιός, is inconsistent with Greek usage. (Cremer, 66.)
Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon
Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)
ἀδελφός ᾰ,
(ἀ- copulative, δελφύς, Aristoteles Philosophus “Historia Animalium” 510b13 ; compare ἀγάστωρ) properly, son of the same mother:
__I as substantive, ἀδελφός, ὁ, vocative ἄδελφ; Epic dialect, Ionic dialect, and Lyric poetry ἀδελφεός (genitive -ειοῦ in Homerus Epicus is for -εόο), Cretan dialect ἀδελφιός, ἀδευφιός, “Leg.Gort.” 2.21, “Mon.Ant.” 18.319 :—brother, Homerus Epicus, etc. ; ἀδελφοί brother and sister, Euripides Tragicus “Electra” 536 ; so of the Ptolemies, θεοὶ ἀδελφοί Herodas Mimographus 1.30, “OGI” 50.2 (3rd c.BC), etc. ; ἀπ᾽ ἀμφοτέρων ἀδελφεός Herodotus Historicus 7.97: proverbial, χαλεποὶ πόλεμοι ἀδελφῶν Euripides Tragicus “Fragmenta” 975: metaph., ἀ. γέγονα σειρήνων LXX.Job.30.29. +5th c.BC+
__I.2 kinsman, LXX.Gen.13.8, al.; tribesman, Ex. 2.11, al.
__I.3 colleague, associate, PTeb. 1.12, “IG” 12 (9).906.19 (from Chalcis) ; member of a college, prev. work14.956.
__I.4 term of address, used by kings, “OGI” 138.3 (from Philae), Josephus Historicus “Antiquitates Judaicae” 13.2.2, etc.; generally, LXX.Jdt.7.30; especially in letters, “PPar.” 48 (2nd c.BC)+2nd c.BC+, etc.:—as a term of affection, applicable by wife to husband, LXX.Tob.10.12, “PLond.” 1.42.1 (2nd c.BC), etc. +2nd c.BC+
__I.5 brother (as a fellow Christian), NT.Matt.12.50, NT.Act.9.30, al. ; of other religious communities, e.g. Serapeum, “PPar.” 42.1 (2nd c.BC),compare “PTaur.” 1.1.20.
__I.6 metaphorically, of things, fellow, ἀνὴρ τῷ ἀ. προσκολληθήσεται, of Leviathan's scales, LXX.Job.41.8.
__II adjective, ἀδελφός, ή, όν, brotherly or sisterly, Aeschylus Tragicus “Septem contra Thebas” 811, etc. ; φύσιν ἀ. ἔχοντες, of Hephaistos and Athena, Plato Philosophus “Critias” 109c.
__II.2 generally, of anything double, twin, in pairs, Xenophon Historicus “Mem.” 2.3.19 :—also, akin, cognate, μαθήματα Archytas Tarentinus Philosophus 1; ἀ. νόμοις Plato Philosophus “Leges” 683a: mostly with gen., ἀδελφὰ τῶνδε Sophocles Tragicus “Antigone” 192; ἡ δὲ μωρία μάλιστ᾽ ἀ. τῆς πονηρίας ἔφυ prev. author “fragment” 925; frequently in Plato Philosophus, “Phd.” 108b, “Cra.” 418e, al., compare Hyperides Orator “Epitaphius” 35: with dat., ἀδελφὰ τούτοισι Sophocles Tragicus “Oedipus Coloneus” 1262, compare Plato Philosophus “Symposium” 210b.
Synoniemen en afgeleide woorden
Grieks Α G1 "A, Alpha, Christus"; Grieks ἀδελφή G79 "zuster, zuster in Christus"; Grieks ἀδελφότης G81 "broederschap, broederlijke liefde"; Grieks φιλάδελφος G5361 "liefhebben"; Grieks ψευδάδελφος G5569 "";
Literatuur
Mede mogelijk dankzij