Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
m ram; ramsleer; cs אֵיל pl אֵילִּם en אֵילָם, cs אֵילֵי Gn 31:38; ram
a) ram (als voedsel)
b) ram (als offer)
c) ram (vel rood geverfd, voor tabernakel)
אַיִל m zuil, pijler, deurpost , dorpel, pilaster; een term uit de architectuur, crepido portœ, de versierde zijden van een deurpost, die verzierte Ginfaffung der Thür mit Säulenpfoften, Fries und Sockel. 1 Kon. 6:31 ; Eze. 41:3; cf. Eze. 40:9, 21, 24, 26, 29, 33, 36, 37, 48, 49. In pl. אֵילִים crepidines, de voorkant van een gebouw, gewoonlijk versierd met kolommen van palmbomen, met daartussen ruimten voor de ramen, Eze. 41:1; 40:10, 14, 16, 38; cf. vss. 26, 31, 34, 37. De oudere vertalingen geven soms deurposten, soms kolommen; Aquila κρίωµα, (cf de pijlers van ramshoornen) bv. de Corinthische peilers op andere plekken κριός genoemd.
overdrachtelijk: sterke, machtige man, leider, aanvoerder: Ex 15:15 אֵילֵי מוֹאָב de leiders van Moab; Ex 29:22
אֱיָל m, sterkte, macht. Alleen in Ps. 88:5
אֵיל pl. אֵילִים een machtige boom: zoals δρῦς, speciaal de eik of de terebint; soms ook de palm, i.q. אֵלָה , אֵלוֹן welke meer worden gebruikt. Pl. אֵילִים, אֵלִים Jes.1:2, 9; 57:5; 61:3.
אֵיל sing. "vlak, effen", komt alleen voor in Gen. 14:6, in de pr.n. אֵיל פָּארָן ; LXX. τερέβινθος τῆς Φαράν
Voorkomend in de LXX als: αμνοςG286 "lam";