Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
gĕʿārâ, zn. vrl.; TWOT 370a; van גָּעַר H1605;
1) dreiging, schelding, geschreeuw (2 Sam. 22:16; Job 26:11; Ps. 18:16; 76:7; 80:17; 104:7; Spr. 13:1; 13:8; 17:10; Pred. 7:5; Jes. 30:17; 50:2; 51:20; 66:15)
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!