Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
ṣîṣ, zn. mnl., TWOT 1911, van צוּץ H6692;
1) bloem, bloesem (Num. 17:8; Job 14:2; Ps. 103:15; Jes. 28:1; 40:6-8); 1b) ornament in de vorm van een bloem (1 Kon. 6:18-35); 1c) diadeem (van de hogepriester, in de vorm van een bloem?) (Ex. 28:36; 39:30; Lev. 8:9); 2) veer, vleugel (?) (Jer. 48:9);
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!