Paulus (Grieks Παῦλος G3972), eerder Saulus (Grieks Σαῦλος G4569) genoemd, bekende apostel in de Bijbel.
Paulus had een zus een en neef (Hand. 23:16)
Paulus beschrijft zijn lijden als volgt:
24 Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig min één zweepslagen ontvangen.
25 Driemaal ben ik met de roede gegeseld,
eenmaal ben ik gestenigd,
driemaal heb ik schipbreuk geleden,
een heel etmaal heb ik in volle zee doorgebracht.
26 Op reis was ik vaak in gevaar door rivieren,
in gevaar door rovers, in gevaar van de kant van volksgenoten, in gevaar van de kant van heidenen,
in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders,
27 in inspanning en moeite, vaak in nachten zonder slaap, in honger en dorst, vaak in vasten, in koude en naaktheid.
28 Afgezien van wat van buitenaf komt, overvalt mij dagelijks de zorg voor alle gemeenten. (2 Cor. 11:24-28)
Binnen de christelijke kerk en theologie, zijn maar weinig personen zoveel besproken als Paulus. Zijn brieven zijn door de eeuwen heen gezien als de basis van de christelijke geloofsleer. En niet zonder reden – met recht kan Paulus worden aangemerkt als de eerste christelijke theoloog, al zou hij die woorden zelf nooit gebruikt hebben.
Toch begint een zinvolle studie naar de brieven van Paulus mijns inziens niet bij de theologie, of meer specifiek de dogmatiek, maar bij de geschiedenis. Paulus heeft ons immers geen verzameling dogmatieken nagelaten. Zijn brieven zijn échte brieven, geschreven door een concrete historische persoon, geschreven aan concrete historische gemeenten die te maken hadden met allerlei vragen en problemen.
Willen we dan ook werkelijk begrijpen wat Paulus zei, dan moeten we beginnen met het stellen van historische vragen: hoe zag de wereld van Paulus eruit? Wat weten we eigenlijk over hem? Wat is de sociaal-culturele context van de gemeenten die hij gesticht heeft?
Het zijn dit soort vragen die in deze reeks artikelen centraal staan en die – naar ik hoop – een bruikbaar vertrekpunt vormen bij het verder bestuderen van de brieven van Paulus.
Paulus groeide op in het Romeinse Rijk. Heel het Middellandse-Zeegebied behoorde in die tijd al bij het Romeinse Rijk. En toch, als we spreken over de wereld van Paulus, dan hebben we het over de Grieks-Romeinse wereld. Hoe dat zo?
Voor wie ofwel enige historische interesse heeft, ofwel regelmatig de bioscoop bezoekt, is Alexander de Grote geen onbekende. Na zijn eerste overwinning op de Perzen in 334 v.Chr., veroverde hij in slechts drie jaar tijd het gebied van Griekenland, Klein-Azië, het Midden-Oosten, Egypte en tenslotte Babylon. Overal in zijn rijk stichtte hij nieuwe steden – het bekendst is het Egyptische Alexandrië – waar hij soldaten achterliet.
Door de nieuwe steden verspreidde de Griekse taal, munteenheid en cultuur zich langzaam maar zeker over heel het Middellandse-Zeegebied. Al enkele decennia na de veroveringen van Alexander was duidelijk dat zowel voor de politiek als voor de handel het Grieks langzaam maar zeker terrein won. Bovendien ontstond in de nieuwe steden een nieuwe, Griekse elite, die hun eigen cultuur meenam. Mede omdat de Grieken hun cultuur niet gedwongen probeerden op te leggen aan de lokale bevolking, zagen de overwonnen volken met name in de steden de Griekse cultuur niet als bedreiging. Integendeel: er ging een bepaalde aantrekkingskracht uit van de cultuur van deze nieuwe elite. Wilde je erbij horen, dan moest je de Griekse cultuur tot je nemen. Zo verspreidde de Griekse cultuur zich via de steden en vooral de door de Grieken gestichte nieuwe, hellenistische steden, vrij snel over heel het Middellandse-Zeegebied.
Toen later de Griekse rijken verzwakt waren door het elkaar bevechten en de Romeinen langzaam maar zeker heel het Middellandse-Zeegebied veroverden, voelden zij niet de behoefde om veel verandering te brengen in de situatie. Grieks bleef de taal van de politiek en de handel; het was een wereldtaal geworden die niet meer weg te denken was. Bovendien had Rome wel een sterk leger en een sterke wetgeving, maar was de Romeinse cultuur nauwelijks ontwikkeld. De Romeinen namen daarom vrij gemakkelijk de Griekse cultuur over.
Zo zien we dat de wereld van het Nieuwe Testament politiek gezien een Romeinse wereld was, maar cultureel gezien was de Griekse cultuur nog steeds toonaangevend. Vandaar dat we spreken over de Grieks-Romeinse wereld, waarmee we in de praktijk heel het Middellandse-Zeegebied aanduiden.
Hoe past Paulus in die wereld? Hij is opgegroeid in Tarsus, een plaats in Cilicië, in het tegenwoordige Turkije. In Tarsus zal hij al vroeg in aanraking zijn gekomen met de Grieks-Romeinse cultuur en godenwereld. Op allerlei plaatsen in zijn brieven is ook duidelijk dat hij weet waarover hij spreekt. Paulus heeft zich goed kunnen redden in de wereld waarin hij rondtrok om het evangelie te verkondigen. Hij kende de manier van denken en wist waar de gevoeligheden lagen.
In de afgelopen vijftig jaar heeft zich binnen de nieuwtestamentische wetenschap nogal een verschuiving voorgedaan waar het de persoon van Paulus betreft.
In de eerste helft van de twintigste eeuw zag men Paulus vooral als een hellenistische Jood, een Jood die sterk vergriekst was in zijn denken en de manier waarop hij in het leven stond. Vooral Rudolph Bultmann, een van de grootste nieuwtestamentici uit de twintigste eeuw, heeft deze stelling met verve verkondigt. Volgens hem en zijn tijdgenoten van de godsdiensthistorische school was het Jodendom van de diaspora, waarin Paulus was opgegroeid, zozeer losgekomen van de echte Joodse oorsprong, dat er in feite een syncretistische godsdienst was ontstaan waarin het Jodendom vermengd was geraakt met populaire Griekse filosofie, een gnostische kijk op het leven en allerlei mysteriegodsdiensten. Paulus, zo zei Bultmann, was opgegroeid in dit hellenistische, Joods-syncretistische milieu en zag in dat als hij de boodschap van Jezus verder wilde brengen dan het kleine groepje Joden dat in Palestina woonachtig was, hij de evangelieboodschap moest vertalen in tijdloze Grieks-filosofische categorieën, vermengd met ideeën uit de gnostiek en mysteriegodsdiensten. Zo ontdeed Paulus Jezus van zijn Joodse wortels en hervormde hij het evangelie tot een boodschap die meer aansluiting vond bij mensen met een heidense achtergrond.
In sommige populaire benaderingen van Paulus kom je deze gedachten tegenwoordig nog wel tegen. De Engelse journalist A.N. Wilson heeft in 1997 een boekje geschreven over Paulus (titel: Paul, the Mind of an Apostle, ook in het Nederlands vertaald) waarin hij een soortgelijk beeld van Paulus schetst. Paulus vond die Joodse Jezus in feite maar achterhaald, en wist zijn volgelingen veel meer te raken met metaforen en symboliek, afkomstig uit de mysteriegodsdiensten.
Af en toe vind je een dergelijke benadering van Paulus ook nog wel in wetenschappelijke kring, al is deze duidelijk op z’n retour. En naar mijn idee is dat terecht. Sinds de tweede wereldoorlog is er steeds meer aandacht gekomen voor Paulus’ joodse achtergrond en hoe meer men zich in de parallellen tussen Paulus en het Jodendom verdiepte, hoe meer en overtuigender men wist aan te tonen dat Paulus veel beter gelezen kan worden tegen een Joodse achtergrond dan tegen een Grieks-hellenistische achtergrond. Zeker, Paulus was ‘apostel voor de heidenen’, en inderdaad: hij was goed op de hoogte van de Grieks-Romeinse manier van leven en denken, maar toch: in de allereerste plaats was hij een Jood en dat is hij zijn leven lang gebleven. Al aan het begin van de twintigste eeuw had Albert Schweitzer dit naar voren gebracht. Hij zag in Paulus een apocalyptische Jood, die elk moment Gods ingrijpen in het wereldgebeuren verwachtte. Maar nu, na de tweede wereldoorlog, begonnen dit soort gedachten pas gehoor te vinden, mede onder invloed van de schaamte over de holocaust. Enkele belangrijke namen zijn in dit verband W.D. Davies, Herman Ridderbos, Ernst Käsemann, E.P. Sanders en James Dunn.
Niet alleen heeft er een correctie plaatsgevonden van het beeld van Paulus zelf, maar ook over het Jodendom zijn we in de afgelopen vijftig jaar heel wat meer te weten gekomen. Zowel uit Joodse literatuur als uit archeologische vondsten is langzaam maar zeker duidelijk geworden dat de oude scheiding tussen palestijns Jodendom en diaspora Jodendom niet houdbaar is. Ook in de diaspora leefden vele wetsgetrouwe Joden. En ook in Palestina vind je veel Joden die zich in hun levensopvatting vergaand hebben laten beïnvloeden door hellenistisch gedachtengoed. De scheiding tussen Joden in de diaspora en Joden in het heilige land zelf, blijkt flinterdun te zijn. Hooguit onderscheidt de taal hen van elkaar: Joden in het heilige land hadden doorgaans Aramees als moedertaal, Joden in de diaspora groeiden vaker Griekstalig op.
Wat Paulus’ moedertaal was, weten we niet zo goed. Zijn brieven zijn in goed, maar zeker niet volmaakt, Grieks geschreven. Tegelijkertijd wordt op enkele plaatsen duidelijk dat hij goed Hebreeuws en Aramees las en soms gebruik maakt van Hebreeuwse woordspelingen. Bovendien, als Paulus gevangengenomen is, spreekt hij volgens de schrijver van Handelingen de verzamelde menigte in het Hebreeuws, of waarschijnlijker Aramees, toe. Cilicië grenst aan Syrië en Joden in Syrië spraken ook vaak Aramees. Bovendien geeft de vierde-eeuwse kerkvader Hiëronymus aan dat de ouders van Paulus afkomstig waren uit het plaatsje Gischala in Galilea, al is het volkomen onduidelijk wat de historische waarde van Hiëronymus’ uitspraak is. Maar goed, het is mogelijk, hoewel onbewijsbaar, dat Paulus in een Arameestalig gezin opgroeide, maar in de stad waar hij woonde al op jonge leeftijd met het Grieks in aanraking kwam, waardoor hij reeds als kind tweetalig was. Het mag duidelijk zijn dat dit geen onwaarschijnlijke gedachte is. Ook vandaag de dag komt tweetaligheid veel voor bij kinderen uit allochtone gezinnen.
Wanneer we stilstaan bij Paulus als Jood, dan kunnen we het beste beginnen bij de uitspraken die hij daar zelf over doet. Het duidelijkst is hij over zijn achtergrond in Fil.3:2-7.
De eerste verzen van dit stukje maken duidelijk dat we midden in de polemiek vallen. Paulus is in een conflict verwikkeld met tegenstanders – iets dat we in vele van zijn brieven zien – en dient hen hier in niet mis te verstane bewoordingen van repliek. Zijn tegenstanders beriepen zich hoogstwaarschijnlijk op hun zuiver Jood-zijn. Maar Paulus maakt duidelijk dat hij beslist niet voor hen onderdoet: ‘indien een ander meent op vlees te kunnen vertrouwen (dat wil hier zeggen: op zijn achtergrond), ik nog veel meer!’ en dan beargumenteert hij waarom ook hij een zuivere Jood is:
‘Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was en behoor tot het volk van Israël, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren Hebreeër met de wetsopvatting van een Farizeeër en heb de gemeente fanatiek vervolgd. Aan wat er in de wet over gerechtigheid staat, voldeed ik volledig’ (vs.5-6, NBV)
Paulus was afkomstig uit de stam Benjamin, een van de twaalf stammen van Israël. Het Jodendom van Paulus’ dagen (en daarmee ook het Jodendom van tegenwoordig) bestond grotendeels uit Joden van de stammen Juda, Benjamin en Levi, dat wil zeggen: van de twee zuidelijke stammen van Israël, alsmede veel priesters en levieten.
Paulus staat daarmee in de lijn van van zijn grote naamgenoot uit het Oude Testament: koning Saul, de eerste koning van Israël, die eveneens afkomstig was uit de stam Benjamin. Paulus is immers een Griekse naam; in het Hebreeuws heet hij Sja’ul (of in vergriekst Hebreeuws: Saulus).
Ook met de woorden ‘een geboren Hebreeër’ benadrukt hij zijn zuiver Joodse achtergrond: er zit geen heidens bloed bij, hij is een zuivere Jood, wat Joden in zijn dagen erg belangrijk vonden.
Naar wetsopvatting was Paulus een Farizeeër. Dit sluit aan bij wat we elders lezen over Paulus: hij behoorde tot de Joodse gezaghebbende stroming van de Farizeeën.
In de tijd van het Nieuwe Testament was de beweging van de Farizeeën de belangrijkste groepering onder de Joden. Dit kwam met name door hun nauwgezette levenswijze, waarin zij de Thora als leidraad namen.
We kennen de Farizeeën uit verschillende historische bronnen, met name de werken van Josephus, de rabbijnse literatuur (geschreven door de afstammelingen van de Hillellitische Farizeeërs), en niet in de laatste plaats het Nieuwe Testament.
Wie is opgegroeid met het Nieuwe Testament, loopt het gevaar een vertekend beeld te krijgen van het Farizeïsme. De conflicten die Jezus geregeld met Farizeeërs had, hebben ertoe geleid dat in het gangbare taalgebruik het begrip ‘Farizeeër’ op één lijn gesteld is met ‘huichelaar’ en ‘muggezifter’. Hiermee doen we deze Joodse groepering echter geen recht. Natuurlijk, zoals in elke godsdienstige stroming waren er huichelachtige Farizeeërs en het is juist met hen dat Jezus in conflict komt. Maar de beweging als zodanig kan dit niet aangerekend worden en het beeld van het farizeïsme dat in christelijke kring vaak gehoord wordt, is niet meer dan een karikatuur.
Dat blijkt overigens ook al uit het Nieuwe Testament zelf, waar niet alleen negatief over de Farizeeën wordt gesproken: Jezus gebruikte gereld de maaltijd samen met Farizeeën (Luc.7:36; 11:37; 14:1) en werd door hen gewaarschuwd voor een complot van Herodes Antipas tegen Hem (Luc.13:31-33). Jezus had zelfs enkele volgelingen onder de Farizeeën, zoals Nikodemus en mogelijk Jozef van Arimatea. En de apostel Paulus spreekt niet zonder trots over zijn verleden als Farizeeër (Hand.26:5; Fil.3:5). Ook als we andere Joodse bronnen lezen, dan zien we daar dat Farizeeën over het algemeen hele oprechte mensen zijn, die hun uiterste best doen om het leven met God in het dagelijks leven gestalte te geven en God te eren met hun leven. Zij waren geziene mensen, die meestal niet alleen in hun woorden, maar ook in hun daden een voorbeeld vormden om na te volgen.
In het Farizeese gedachtengoed stonden de Thora en de mondelinge traditie centraal. Met Thora werd in strikte zin gedoeld op de vijf boeken van Mozes, maar in ruimere zin kon heel het Oude Testament ermee worden aangeduid. De Farizeeën stonden op het standpunt dat de Thora, die al eeuwen geleden door God aan zijn volk gegeven was, geïnterpreteerd en toegepast moest worden op een manier die aansloot bij de eisen van de moderne tijd. Theorie en praktijk, geloofsovertuiging en dagelijks leven waren bij hen ten nauwste met elkaar verbonden. In dit opzicht onderscheidden ze zich van andere Joodse bewegingen. De interpretatie en toepassing van de Thora zoals die door de Farizeeën werd nageleefd was vervat in de mondelinge traditie, die volgens hen eveneens terugging op Mozes en voor hen in gezag welhaast gelijk stond aan de Thora zelf (in het NT wordt de mondelinge traditie aangeduid als ‘de overlevering der ouden’, zie bv. Matt.15:2).
Zelf probeerden de Farizeeën de vele regels in de Thora en de mondelinge traditie strikt na te leven en zij verwachtten dat ook van anderen. Dit spitste zich met name toe op de wetten voor rituele reinheid en het geven van tienden (vgl. Matt.23:23; Luc.11:42; 18:2). In het Nieuwe Testament vinden we vele voorbeelden van conflicten tussen Jezus en de Farizeeën, waarbij de Farizeeën Jezus verwijten dat hij zich niet houdt aan hun strikte opvattingen over de naleving van het sabbatsgebod (bv. Marc.2:23-3:6; Matt.12:1-13; Luc.6:1-11).
De bedoeling achter dit nauwgezet naleven van de Thora en de mondelinge traditie was niet een overdreven wetticisme – wat de Farizeeën in de kerkgeschiedenis vaak verweten is –, maar een verlangen om heilig te leven, zoals God dat Zelf had geboden: ‘Weest heilig want Ik ben heilig’ (bv. Lev.11:44-45; 20:26). De Farizeeën legden deze opdracht om heilig te leven niet alleen uit met betrekking tot priesters, maar pasten het toe op alle Joden, die immers een priesterlijke natie vormden (Ex.19:5,6). Zij waren er stellig van overtuigd dat wanneer heel het volk op deze heilige wijze zou leven, de weg gebaand zou worden voor de komst van de Messias, die een einde zou maken aan de onderdrukking van Gods volk en het koningschap van Israël zou herstellen.
Het wekt dan ook geen verbazing dat veel Farizeeën vele uren doorbrachten met het bestuderen van de Thora. De groep van de ‘wetgeleerden’ of ‘schriftgeleerden’, die ook in het Nieuwe Testament genoemd worden, bestond dan ook voor een belangrijk deel uit Farizeeën.
Andere overtuigingen die kenmerkend waren voor de Farizeeën waren dat zij zowel vasthielden aan de voorzienigheid en souvereiniteit van God als aan de menselijke verantwoordelijkheid. Zij bewandelden in dit opzicht een middenweg tussen de posities van de Sadduceeën en de Essenen. Verder onderscheidden zij zich van de Sadduceeën doordat zij (zoals de meeste Joden) geloofden in het bestaan van engelen en geesten en in de opstanding der doden (vgl. Hand.23:8).
De Farizeeën maakten deel uit van het gewone volk en bleven daar ook nauw mee verbonden. Er waren weliswaar priesters of gelovigen uit de Joodse elite die tot de Farizeeën behoorde, maar zij voerden niet de boventoon. Om te voorzien in hun levensonderhoud en dat van hun gezin (dat vaak vele kinderen telde) combineerden de Farizeeën de studie van de Thora met de uitoefening van een beroep, zoals timmerman, zadelmaker of – zoals Paulus – tentenmaker.
In de tijd van het Nieuwe Testament bestond het Farizeïsme uit twee stromingen: de ‘school’ van Sjammai en die van Hillel. Deze tweedeling was tot stand gekomen in de tijd van Herodes de Grote (36-4 v.Chr.). De volgelingen van Sjammai komen in de rabbijnse literatuur naar voren als degenen die de Thora op de meest strikte wijze interpreteerden en het meest radicaal waren in de toepassing ervan in het dagelijks leven. Deze radicale houding gold zowel de strikte interpretatie van de reinheidsvoorschriften als de andere aspecten van het dagelijks leven. Het lijkt er zelfs op dat de beweging van de Zeloten haar wortels heeft in deze fanatieke stroming binnen het Farizeïsme.
De volgelingen van Hillel waren meer toegeeflijk en namen in allerlei kwesties een meer gematigd standpunt in. Zij meenden dat de wetsuitleg van de Sjammaïtische Farizeeërs zó strikt was, dat naleving ervan in de praktijk niet haalbaar was. Ook in andere zaken betreffende het dagelijks leven namen zij een milder standpunt in en kozen zij over het algemeen voor een houding van ‘leven en laten leven’: laat de politiek maar woeden, laat de maatschappelijke ontwikkelingen maar komen, zolang wij Joden maar in vrede de Thora kunnen bestuderen en naleven. De uitspraak die in het boek Handelingen is opgetekend uit de mond van Gamaliël met betrekking tot een rechtszaak tegen de apostelen is een typisch Hillellitisch standpunt (‘Laat u niet in met deze mensen en laat het geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden, maar indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen vernietigen; het mocht eens blijken, dat gij tegen God strijdt’, Hand.5:38-39). De Sjammaïtische Farizeeërs zouden eerder geneigd zijn om vanuit hun streven naar de heiligheid van heel het volk (zoals zij dat zelf uitlegden) zich aan te sluiten bij degenen die de apostelen wegens godslastering ter dood wilden laten brengen (vgl. Hand.5:33).
De tweedeling binnen het Farizeïsme aan het begin van onze jaartelling, roept de vraag op tot welke stroming Paulus heeft behoord. Zelf geeft hij aan dat hij Gamaliël, die zelf de zoon of kleinzoon was van Hillel en die we ontmoeten in Handelingen 5, als leermeester heeft gehad (Hand.22:3). Het heeft er echter alle schijn van dat Paulus zelf tot de radicale vleugel van de Sjammaieten behoorde: hij stemde in met de dood van Stefanus (Hand.8:1), zaaide dood en verderf in de christelijke gemeente van Jeruzalem (Hand.9:1) en trok naar Damascus (Hand.9:2) om ook daar de Joodse gemeenschap te zuiveren van wat hij beschouwde als een godslasterlijke nieuwe leer. Zelf zegt hij hierover: ‘Ik heb de gemeente Gods bovenmate vervolgd en getracht haar uit te roeien’ (Gal.1:13). En ook in dit gedeelte uit Filippenzen 3 spreekt hij met trots over zijn ‘ijver’, het handelsmerk van de radicale vleugel van het farizeïsme. De Gamaliël die we ontmoeten in Handelingen 5 zou Paulus’ vervolging van de gemeente nooit goedkeuren. Paulus mag dan veel van Gamaliël geleerd hebben, hij deelde zijn standpunten niet. Kennelijk heeft hij zich nog voor zijn bekering tot Christus van zijn vroegere, gematigde leermeester gedistantieerd om zich in te zetten voor het meer radicale gedachtengoed van de Sjammaïtische Farizeeërs.
Als Paulus op weg gaat naar Damascus, verschijnt onderweg Jezus aan hem. Daardoor verandert zijn leven radicaal. Was hij eerst een vervolger van Jezus’ volgelingen, nu is hij er zelf een geworden. Toch waren er ook dingen die niet veranderden. Paulus was Jood, en hij bleef Jood. Hij veranderde niet van godsdienst, maar bleef dezelfde God dienen: de God van Abraham, Isaak en Jakob. Het enige verschil is dat Paulus nu heeft ontdekt dat deze God, de enige God, zich heeft geopenbaard in Jezus van Nazaret.
Ik wil dit met nadruk onderstrepen: Paulus probeerde niet een nieuwe godsdienst te stichten. Hij was tot de overtuiging gekomen dat de God die hij heel zijn leven gediend had, gekend wilde worden door Jezus Christus. En dat de boodschap van Jezus Christus de enige weg was tot het ware Jood-zijn. En niet alleen dat: hij was tot de overtuiging gekomen dat de boodschap van Jezus Christus, in wie de God van Abraham, Isaak en Jakob zich heeft geopenbaard, de enige weg is tot het ware mens-zijn.
Al eerder is aangegeven dat Paulus’ gemeenten geen abstracte theologische entiteiten zijn die zich in een vacuüm bevinden, maar dat het gaat om werkelijke gemeenschappen van mannen en vrouwen die deel uitmaken van een eigen specifieke sociaal-culturele setting. Het is niet mogelijk elk van deze steden in detail te bespreken. Dat zou veel teveel tijd in beslag nemen. Bovendien ben ik bang dat ik dat zelf wel interessant zou vinden, maar de meesten van jullie zouden afhaken. Toch zijn er wel wat algemene dingen te zeggen over de steden die Paulus bezocht en en passant zullen een aantal issues de revue passeren die we in de brieven van Paulus als een soort rode draden terugvinden.
Paulus reisde op zijn zendingsreizen van stad tot stad om het evangelie te verkondigen. Voor zover we weten liet hij de dorpjes in het achterland links liggen. Voor een deel zal dit een praktische reden hebben gehad: terwijl mensen in de kleinere dorpjes vaak lokale talen spraken, kon je in iedere grotere stad goed met Grieks uit de voeten. Bovendien lagen de steden die Paulus bezocht op de meer belangrijke handelsroutes, zodat ze goed te bereiken waren.
Op grond van de hedendaagse sociologie is men veelal van mening dat deze waarschijnlijk uit praktische overwegingen geboren zendingsstrategie beslist zal hebben bijgedragen aan het succes van Paulus’ evangelieprediking. Kleine dorpjes hebben vaak een meer conservatief karakter. Men staat er weinig open voor nieuwe ideeën en gewoontes. In de steden was door de actieve handel meer contact met andere culturen en bestonden bovendien meer mogelijkheden voor sociale mobiliteit. Dit maakt de stedeling over het algemeen meer open voor nieuwe ideeën en gewoontes. De boodschap van Paulus zal in de steden dan ook met meer instemming begroet zijn dan hij in de kleinere dorpjes had mogen verwachten. De snelle verbreiding van het evangelie over het Romeinse Rijk is dan ook voor een deel hierdoor te verklaren.
De stad die we als Paulus’ thuisbasis mogen beschouwen is Antiochië in Syrië. Van hieruit begon hij zijn zendingsreizen en naar deze stad keerde hij ook weer terug. Men schat dat de bevolking van Antiochië in de dagen van Paulus zo’n kwart miljoen mensen omvatte. Antiochië was een belangrijk handelscentrum. Het lag op de belangrijke vaarroute van Egypte naar Rome en het was bovendien de poort naar de Oostelijke rijksdelen, richting het vormalige Perzië.
Antiochië had van oudsher een grote Joodse gemeenschap, een van de grootste Joodse gemeenschappen uit de toenmalige wereld, samen met Alexandrië en Rome. Het is binnen deze Joodse gemeenschap dat de christelijke gemeente in Antiochië ontstaan is, toen gelovige Joden Jeruzalem ontvluchtten naar aanleiding van de vervolgingen die na de dood van Stephanus losbarstten.
Ook voor de meeste steden waar Paulus geweest is, geldt dat het belangrijke handelscentra zijn, gelegen langs vaar- en handelsroutes. Kolosse en het nabijgelegen Laodicea waren de belangijkste wolexporteurs uit die tijd. Efeze, Korinte en Tessalonica hadden relatief grote havens, waardoor ook hier de handel bloeide. Ook steden als Antiochië in Pisidië, Ikonium, Lystra en Derbe lagen op de oost-west handelsroute over land.
Een uitzondering vormt Filippi, een van de kleinste steden waar Paulus actief was, waar de bevolking leefde van de landbouw en niet zozeer van de handel.
Dat de handel zo’n grote plaats inneemt in de meeste steden waar Paulus gepredikt heeft, zegt iets over de bevolking aldaar. In de eerste plaats was het in de Oudheid onder andere de handel die de sociale mobiliteit, waarover ik zojuist al iets zei, bevorderde: hoe meer rijkdom, hoe meer status. Dat gaf deze steden ongekende mogelijkheden. De steden trokken mensen aan uit alle windstreken, die probeerden hier hogerop te komen. Misschien is dat ook de motivatie geweest van Priscilla en Aquila, toen zij – waarschijnlijk nog voordat zij christen werden – de afgelegen havenplaats Sinope aan de Zwarte Zee verlieten om hun heil in Rome te zoeken.
Door de bloeiende commercie in de handelscentra, kenden deze steden een rijke ‘middenstand’. Handelaren hadden het er over het algemeen goed. Tegelijkertijd is er natuurlijk nog steeds een grote groep armen, ook in deze steden. Het contrast tussen arm en rijk is in deze steden dan ook relatief groot. Er waren sommige rijken, die ofwel ‘oud geld’ bezaten, ofwel rijk waren geworden van de handel. En er was een grote groep armen, die vaak afhankelijk waren van beschermheren.
En daarnaast waren er nog vele slaven. Het is goed hier iets meer over te zeggen, want in de brieven van Paulus wordt vaak over slavernij gesproken. Paulus is wel verweten geen einde te willen maken aan slavernij, maar het systeem te accepteren. Welnu, dat deed hij ook. Dat kon waarschijnlijk ook niet anders, want het slavernij-systeem was het fundament onder de hele economie in de Grieks-Romeinse wereld.
In het sociale klassesysteem hadden slaven geen plaats. De sociale en juridische status van een slaaf stond gelijk aan die van een gebruiksvoorwerp. Een slaaf werd gezien als ‘levend gereedschap’. Toch moeten we bij het slavernijsysteem niet per definitie denken aan de omstandigheden waarin de slaven nog niet zo lang geleden op de katoenplantages in Noord-Amerika leefden. Natuurlijk, er waren slaven die veroordeeld waren tot het zware werk in de mijnen onder zulke barre omstandigheden dat hun slechts een korte levensverwachting restte, maar dit waren vrijwel uitsluitend misdadigers en krijgsgevangenen die onder dergelijke omstandigheden te werk werden gesteld. De meeste slaven leefden onder vrij acceptabele omstandigheden. Slaven konden het heel ver brengen, vooral wanneer zij werkten als huisslaven van een Romeinse familie. Sommige slaven hadden een hoge opleiding genoten en waren er soms zelfs trots op in dienst te zijn van hun heer, die hoog aanzien genoot. In de tijd van keizer Claudius, dat is in de tijd van Paulus, liet de keizer het bestuur van het rijk over aan drie van zijn huisslaven en ook in andere opzichten was het ambtelijk bestuur van het Romeinse rijk voor een belangrijk deel van keizerlijke slaven afhankelijk.
Een ander verschil tussen slavernij in de Grieks-Romeinse Oudheid en meer recente vormen van slavernij, is dat slaven in de Oudheid een bepaald ‘loon’ ontvingen. Dit geld bleef officieel eigendom van de heer van de slaaf, maar de slaaf kon erover beschikken. Niet zelden liet een slaaf dit bedrag zover aangroeien dat hij of zij zichzelf ermee kon vrijkopen.
Slavernij was een belangrijke factor in de Grieks-Romeinse maatschappij. Een groot deel van de bevolking bestond uit slaven. Zij namen een groot deel van de arbeid voor hun rekening die nodig was de maatschappij draaiend te houden, niet zelden omdat zij hiertoe door hun heren verhuurd werden. Toch vormden zij geen bedreiging voor de vrije arbeiders, aangezien het inhuren van een slaaf ongeveer even duur was als het inhuren van een arbeider.
Gezien de grote rol die slavernij speelde in de toenmalige wereld, is het niet verwonderlijk dat in het Nieuwe Testament meerdere malen sprake is van slaven en slavernij. In het Nieuwe Testament vinden we niet zozeer een pleidooi voor de afschaffing van slavernij – een gedachte die in de toenmalige wereld ondenkbaar en praktisch onuitvoerbaar zou zijn –, maar wel wordt er uitvoerig op ingegaan hoe christenen zich moeten opstellen binnen de gegeven sociale structuur: heren moeten hun slaven niet als bezit beschouwen, maar hen goed en humaan behandelen, omdat voor God ieder mens gelijk is (Ef.5:9; Col.4:1). Wanneer ook de slaaf tot de christelijke gemeente behoort, dient de heer te beseffen dat de slaaf een broeder of zuster in Christus is (vgl. Filem.16). Slaven worden op hun beurt opgeroepen hun heer te gehoorzamen alsof zij hun dienst aan Christus verrichten (Ef.6:5-8; Col.3:22-24).
Paulus en de andere apostelen roepen de christelijke gemeente op in geestelijke zaken geen onderscheid te maken tussen heren en slaven. Toch gebeurde dat wel eens. In de gemeente te Korinte waren rijken meer in aanzien dan armen. Elke zondag kwam de gemeente bij elkaar om samen te eten en tijdens die maaltijd gezamenlijk het avondmaal te vieren, maar bij die gelegenheid kregen rijken het meeste en beste voedsel voorgezet, terwijl slaven – die vaak later kwamen omdat zij nog niet klaar waren met hun werk – achter het net visten. Het is deze sociale misstand die in 1Kor.11 door Paulus wordt aangepakt: in de christelijke gemeente mag geen onderscheid gemaakt worden tussen arm en rijk. Iemands sociale status maakt hem of haar niet belangrijker of minder belangrijk in Gods ogen.
Er is nog een factor die een rol speelt in de steden die Paulus bezocht, en dat is hun oriëntatie op Rome. Veel steden waren hoofdsteden van provincies. Dat geldt bijvoorbeeld voor Efeze, de hoofdstad van Asia en Korinte, de hoofdstad van Achaje. Ook Tessalonica en Filippi waren belangrijke administratieve centra. Een aantal van deze steden was bovendien aangewezen als Romeinse kolonie, wat deze steden bepaalde privileges gaf. Niet alleen steden als Korinte, maar ook steden als Antiochië in Pisidië, Ikonium, Lystra en Derbe vormden zo’n Romeinse kolonie. In deze steden woonden relatief veel Romeins burgers.
De gerichtheid op Rome was echter het grootst in Filippi. Deze stad werd vrijwel geheel bevolkt door Romeinen. Er woonden ook wel Grieken (wat in Macedonië natuurlijk niet vreemd is) en er was een kleine Joodse gemeenschap, maar de meeste inwoners waren afkomstig uit Rome en velen van hen hadden in het Romeinse leger gediend. De Filippenzen waren trots op hun stad en waren er trots op Romein te zijn. In de Filippenzenbrief vinden we hier verschillende toespelingen op. Het duidelijkste voorbeeld vinden we aan het einde van hoofdstuk 3, waar Paulus aangeeft dat ons burgerschap in de hemel is, van waaruit we Christus als heiland verwachten. De Filippenzen herkenden het beeld: zij waren immers burgers van Rome, ondanks dat ze ergens anders woonden. Nu zegt Paulus: je bent burgers van een hemels rijk, ondanks dat je hier op aarde woont. Bovendien: de titel ‘heiland’ is een titel die in die tijd wel voor de Romeinse keizer werd gebruikt. In inscripties van vlak voor het begin van onze jaartelling wordt keizer Augustus met die titel aangesproken. Paulus maakt echter duidelijk dat er maar één is die de titel ‘heiland’ verdient: niet de Romeinse keizer, maar alleen Jezus Christus.
De meeste steden die Paulus bezocht hadden een Joodse gemeenschap. Rome had meerdere synagoges, in Korinte hebben archeologen de gevelsteen van een synagoge opgegraven, Efeze had een grote Joodse gemeenschap, enzovoorts. Wanneer Paulus in een nieuwe stad aankwam, ging hij meestal eerst naar de synagoge, waar hij contact legde met de Joodse gemeenschap ter plaatse. Meestal duurde dit niet erg lang en wees men de boodschap die Paulus verkondigde af. Dan zette hij zijn prediking buiten de synagoge voort, waarbij vele heidenen tot bekering kwamen.
Waar kwamen die heidenen zo plotseling vandaan? Voor een deel zullen dit heidenen zijn geweest die al als toehoorders in de synagogen aanwezig waren. In de eerste eeuw waren er velen in de Grieks-Romeinse wereld die het Jodendom verachtten vanwege de in hun ogen achterhaalde gebruiken. Maar er waren er ook die juist tot het Jodendom werden aangetrokken vanwege de hoge morele standaard, die in schril contrast stond met de moraal die in de Grieks-Romeinse wereld gebruikelijk was. Het is bekend dat er in de eerste eeuw velen waren die als toehoorder in de synagoge aanwezig waren en die ook leefden naar de Joodse morele standaard. Zij traden echter niet toe tot het Jodendom, lieten zich niet besnijden en hielden zich meestal ook niet aan de voedsel- en feestwetten, zaken waarin Joden zich van hun heidense buren onderscheidden. Deze toehoorders worden in het boek Handelingen aangeduid als ‘godvereerders’. Men vermoedt dat het juist veel van deze godvereerders waren die aangetrokken werden door de boodschap van Paulus en zich bekeerden tot het christendom.
Toch zijn er ook aanwijzingen dat andere heidenen op de boodschap van het evangelie afkwamen. Keer op keer lezen we immers in de brieven dat de gelovigen, die een heidense achtergrond hebben, moeite hebben met de nieuwe levenswandel. Zij moeten leren de vaak losbandige Grieks-Romeinse levensstijl af te leggen en te leven naar de principes van God. Prostitutie en huwelijksontrouw werden in de Grieks-Romeinse wereld redelijk geaccepteerd, en zowel in de eerste Tessalonicenzenbrief als in de eerste Korintebrief moet Paulus aangeven dat dit niet past bij een christelijke levenswandel. Aan de Korintiërs schrijft hij het heel duidelijk: ‘Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het koninkrijk Gods niet beërven. En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God’.
Het zijn de ethische vermaningen die als een van de rode draden door de brieven van Paulus lopen. Zijn lezers zijn mensen met een heidense achtergrond, die Christus hebben leren kennen en nu moeten leren welke levenswandel de heilige God van hen vraagt.
Reeds eerder is al gezegd: de boodschap die Paulus verkondigde, was de boodschap van de God van Abraham, Isaak en Jakob. Dat vormt meteen de achtergrond voor een van de belangrijkste conflicten in de vroeg christelijke gemeenten, waarbij Paulus niet zelden onder vuur lag.
De boodschap die Paulus verkondigde was de boodschap van de Joodse God, maar Paulus leerde duidelijk: je hoort niet bij het volk van God op grond van besnijdenis, voedsel- en sabbatswetten (oftewel ‘werken der wet’), maar op grond van het geloof. Let wel, bij ‘werken der wet’ gaat het dus niet om je goede daden in algemene zin, maar specifiek om die zaken die een Jood onderscheidden van een niet-Jood.
Nog niet zo heel lang geleden, in de tijd van de Makkabeese opstand van 167 v.Chr., waren het juist díe Joodse gebruiken die onder vuur lagen. De toenmalige heerser had besnijdenis verboden, verplichtte Joden varkens te offeren en te eten en verbood de sabbat en andere feesten te vieren. De Makkabeeën waren daar met grote aanhang onder de Joden tegen in opstand gekomen en wisten het vijandelijk juk van zich af te werpen, zodat een onafhankelijke Joodse staat ontstond, die bleef voortbestaan totdat de Romeinen Jeruzalem veroverden. Sindsdien waren besnijdenis-, voedsel- en sabbatswetten een onopgeefbaar onderdeel van de Joodse identiteit geworden.
Maar nu is daar Paulus, die grote groepen heidenen ervan overtuigt dat ze de God van Abraham, Isaak en Jakob moeten gaan dienen. Maar die niet van hen vraagt om zich te laten besnijden – het teken van het verbond met Abraham – en die niet van hen vraagt de voedsel- en sabbatswetten te houden. Je kunt je voorstellen dat daar van sommige medejoden nogal bezwaar tegen kwam.
In meerdere brieven van Paulus zien we tussen de regels door dat hij in conflict is met medejoden die op deze punten een striktere visie hebben dan hij. Maar Paulus zegt telkens: het is niet door de werken van de wet dat je gerechtvaardigd wordt, maar alleen door geloof in Jezus Christus. Als je gelovigen uit de heidenen toch oplegt dat zij zich moeten besnijden dan vraag je eigenlijk van hen om Jood te worden en dat leidt de aandacht af van de genade.
Dat is het punt waar heel de Galatenbrief om draait. Het gaat er in die brief niet om ‘hoe je christen wordt’ of zo, het gaat ook niet om een kernachtige samenvatting van de geloofsleer. Heel de brief draait om één hele concrete vraag: is het nodig dat christenen met een heidense achtergrond zich laten besnijden. Moeten deze heidense christenen zich als Joden gaan gedragen. En uit de felle toon van de brief is duidelijk dat Paulus onder vuur lag. Zijn tegenstanders hebben hem zwart gemaakt en trekken zijn apostelschap in twijfel. Paulus zegt echter in niet mis te verstane bewoordingen dat het voor je behoud niet nodig is deze typisch Joodse wetten na te leven en dat niemand een ander deze regels mag opleggen. Christus heeft je juist geroepen om vrij te zijn! Bovendien: in Christus is iedere gelovige gelijk, of hij of zij nu Jood is of heiden van achtergrond, of hij nu besneden is of onbesneden.
Dit discussiepunt was het belangrijkste conflictpunt in de vroege kerk. Het is dan ook niet vreemd dat we dit punt van de besnijdenis en de vraag hoe het nu zit met Joden en heidenen in de christelijke gemeente in zoveel brieven tegenkomen.
Heeft deze discussie ons ook iets te zeggen? Jazeker, over de hoofden van de eerste lezers heen spreekt deze boodschap ook tot ons. Het leert ons dat er in de christelijke gemeente geen onderscheid gemaakt mag worden naar ras, afkomst of status. Voor God is iedere gelovige net zoveel waard en dus mag je als broeders en zusters onder elkaar geen onderscheid maken. Bovendien komt uit Paulus’ standpunt heel helder de centrale plaats van de genade van Christus naar voren. Het is zo gemakkelijk om regels op te stellen waaraan je moet voldoen voordat je als volwaardig christen wordt erkend. Maar Paulus zegt: al dat soort menselijke regels leiden af van de genade van Christus. Natuurlijk: je wandel met God vraagt een bepaalde levensstijl. Daar was Paulus naar zijn heidense lezers toe volkomen duidelijk in. Maar als we de genade van Christus vervangen door een systeem, dan hebben we uiteindelijk niet begrepen waar het in het evangelie om draait: een levende relatie met God, een leven in de vrijheid van de genade in Christus.
Marco Rotman