De laatste tijd worden in diverse boeken en liederen steeds meer Gods eigennaam te pas en te onpas gebruikt. Sommigen zien hier geen enkel kwaad in, terwijl anderen al gruwelen als men Gods eigennaam hoort uitspreken. In de loop der tijd zijn dan ook vele dikke boeken en ontelbare artikelen hierover geschreven. In onderstaande studie zal een beknopte samenvatting worden gegeven van al deze discussies.
De studie zal uit verschillende gedeelten bestaan:
Voor een goed inzicht zal overal waar in de grondtekst יְהוָה wordt gebruikt deze in de latijnse letters JHWH worden neergezet.
Waarom wordt juist over de eigennaam van God en haar betekenis zoveel discussie gevoerd binnen de wetenschappelijke literatuur? Om dit te begrijpen moet men weten dat onze Bijbel is gebaseerd op een Hebreeuwse, Aramese en Griekse grondtekst. Het Oude Testament bestaat voor het grootste gedeelte uit Hebreeuws en een kleiner gedeelte uit Aramees. In het Hebreeuws wordt de eigennaam geschreven als יְהוָה wat getranscribeerd kan worden met de vier medeklinkers, J, H, W, en de H, kortom JHWH (ook wel Tetragrammaton genoemd).
De Staten Vertaling en de vertaling van het NBG uit 1951 geven de naam van God weer met HE(E)RE (geschreven met hoofdletters, al dan niet met twee of drie é's). In het Nieuwe Testament komt de eigennaam niet voor, hier wordt de naam Κύριος G2962 Kyrios̱ gebruikt, wat "Heer, God" betekent (Nb. Jürgen Wahlbrink in "Die Bedeutung des Namens in der Bibel", in Beroä-aktuell jrg. 1998/3 p.13: "Die Behauptung der Zeugen Jehovas, daβ auch im Neuen Testament das Tertragramm JHWH gestanden habe, ist reine Phantasie; nicht eine einzige ntl. Handschrift hat JHWH, sondern immer kyrios."), welke dan ook als zodanig in de Statenvertaling is weergegeven.
Daar de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament nagenoeg alleen uit medeklinkers bestaat, valt te begrijpen dat een dergelijk schrift problemen kan opleveren voor een juiste uitspraak. Na het verdwijnen van Israël als staatkundige eenheid en vooral door het wegvallen van het centrale heiligdom te Jeruzalem werd steeds sterker de behoefte gevoeld aan een consonanten tekst van de heilige geschriften. Later toen het Hebreeuws reeds min of meer een dode taal was geworden zag men steeds meer de noodzaak om de juiste uitspraak van het Hebreeuws te bewaren. De joodse geleerden, ook wel de Masoreten genoemd, waren vanaf de 6de tot en met de 8ste eeuw n.C. bezig met het vocaliseren de Bijbeltekst, een gigantisch werk dus. Het woord Masoreten is afgeleid van een Hebreeuws woord Masora, dat 'overlevering' betekent. Dankzij deze Masoreten is de tekst van het Oude Testament in een zuivere vorm aan ons overgeleverd.
Dit vocaliseren deden ze door diakritische tekens boven, onder en soms in de letters te plaatsen. Niet alle diakritische tekens zijn vocalen, sommige hebben ook betrekking op de toonhoogte. Dit komt omdat de joden de Bijbel zingen. Door de veelheid van deze diakritische tekens is het begrijpen hiervan voor vele buitenstaanders zeer moeilijk. Temeer daar bij sommige woorden deze tekens een soort notitie betekenen, het zogenoemde ketīb (het geschrevene, כְּתִיב) en qerē (het gelezene, קְרֵי) dit is vooral gedaan bij woorden welke qua klankkleur later zijn veranderd en waarvan men bang was dat zij verkeerd zouden worden uitgesproken (→ Qere en Ketiv).
Nu sprak men ten tijde van de Masoreten de Naam van God al niet meer uit. Uit angst om het derde gebod te overtreden, waarin staat dat men "de naam van de HEERE uw God niet ijdellijk zult gebruiken" (Ex. 20: 7), zag men er maar helemaal van af om de Naam van God uit te spreken. Dan liep men ook niet het gevaar om te zondigen tegen dit gebod. Flavius Josephus maakt reeds melding dat de Naam niet werd uitgesproken (Flavius Josephus, "De bello Judaico", Ed. Gaalya Cornfeld, "The Jewish War", Massada Ltd, Tel Aviv, 1982, 6,X ? 438. In een voetnoot van Gaalya Cornfeld het volgende: "The sacred name of God Possibly referring to the Hebrew Tetragrammaton YHWH (Shem Meforash) never pronounced outright by Jews apparntly since the 2nd century BC, except by the high priest on the Day of Atonement. It was read Adonāi (Lord) by Jews, or Ha-Shēm (i.e. the Name)."). Gaat men nog verder terug in de tijd dan ziet men dat de vertalers van de LXX de eigennaam mijden en consequent κύριος G2962 Kyrios gebruiken (Capellus, "Orat. de Nom. Tetragram." p. 183, 191, 192. merkte voor het eerst op dat de schrijvers van de LXX i.p.v. het Tetragrammaton het woord "Adonai" uitspraken. John Gill, "A Dissertation concerning the Antiquity of the Hebrew Language, Letters, Vowel Points, and Accents", G. Keith, London, 1767, p. 31). Interessant is dat ze Leviticus 24:16 als volgt vertalen ονομαζων δε το ονομα κυριος θανατω θνοματουσθω Onomazon de to onoma Kyriou, thanato thanatoustho. "Wie dan ook noemt de naam van de HEER, laat hem sterven;" (Waarbij dus wordt bewezen dan de joden al gewoon waren om de naam "Adonay", of Heer uitspraken, i.p.v. יְהוָה; want zoals geconstateerd in plaats daarvan wordt altijd in de LXX geschreven "Kyrios". (TSK, Lev. 24: 16 ). De vertalers baseren zich hierbij op de grondtekst van het woord נקבH5344 naqab. Naqab heeft meerdere betekenissen, het is dan ook belangrijk hoe de vertalers tot de keuze "noemen" komen.
Als Mozes aan God vraagt "Wanneer ik kom tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden; en zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam? wat zal ik tot hen zeggen?" (Ex. 3:13-15) dan komt God met het volgende antwoord: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL! en dan vervolgend in vers 15: "dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht." Dus hier maakt God bekend hoe Zijn Naam in de herinnering van Zijn volk bewaard moet blijven. Weliswaar wordt in nieuwere vertalingen, zoals de NBG51 en Het Boek, het woord זָכַר H2142 "herinnering" veranderd in noemen, maar dat is niet de betekenis van dit woord en derhalve incorrect.
Of men de Godsnaam al heeft uitgesproken en zo ja, wanneer men precies is gestopt en hoe dit precies in zijn werk is gegaan, is niet geheel duidelijk. Zeker is dat dit reeds enige eeuwen voor onze jaartelling (4de eeuw v.C.) het uitspreken van de Godsnaam al in onbruik was.
In ieder geval werd in de tijd van de Masoreten de naam van God niet meer uitgesproken. In plaats daarvan gebruikte men het woord Adonai (Strong's Concordance: "Y@hovah {yeh-ho-vaw'}; TWOT - 484a; n pr dei AV - LORD, GOD, JEHOVAH, Jehovah = "the existing One" 1) the proper name of the one true God 1a) unpronounced except with the vowel pointings of 'Adonay". Hierbij wordt dan gewezen op de uitspraak welke dan is: "'Adonay {ad-o-noy'} am emphatic form of 'adown {aw-done'} or (shortened) 'adon {aw-done'}; TWOT - 27b; n m; AV - Lord, lord, God 1) my lord, lord 1a) of men 1b) of God 2) Lord - title, spoken in place of Yahweh in Jewish display of reverence". Zie ook rabbijn de Vries in "joodse riten en symbolen" p. 49 met de volgende verklaring: "Adonai is de heel oude, door overlevering voorgeschreven, joodse uitspraak van de vierletterige Godsnaam, die als Eigennaam bedoeld is en het beste door Het Eeuwig Zijnde wordt benaderd. Adonai betekent (mijn) Heer!"), wat letterlijk Hebreeuws is voor "Mijn Heer" of in de context van de synagoge "Hasjem", letterlijk Hebreeuws voor "de Naam". Ook heden ten dage spreken orthodoxe joden de naam van God יְהוָה niet uit, maar zeggen zij "Ha-Sjem", of "Haqqadosj baroech hoe", letterlijk Hebreeuws voor "de Heilige, geprezen zij Hij". Dit valt u bijvoorbeeld op, wanneer u een opname hoort van synagogale muziek. Wanneer de bekende joodse voorzanger Hans Bloemendal Psalm 118:26 zingt, dat is de tekst "gezegend hij die komt in de naam des HEEREN", klinkt het als "Baroech habba besjem Ha-Sjem", letterlijk "Gezegend hij die komt in de naam van de Naam".
U begrijpt dat toen de Masoreten met hun vocalisatiewerk begonnen, zij voor een probleem stonden. Hoe moesten zij de Naam van God יְהוָה vocaliseren? Zij mochten Hem niet uitspreken (en het is nog maar de vraag of ze überhaupt wisten hoe deze naam uitgesproken moest worden). Ze kozen voor die oplossing, waarbij de klinkers van Adonai werden geplaatst onder de medeklinkers van יְהוָה (JHWH). Dit diende als een soort geheugensteuntje: telkens wanneer men bij de Godsnaam kwam, realiseerde men zich: Pas op! Deze naam dien ik uit te spreken als Adonai "Mijn Here" en niet anders.
Gaat men verder in de tijd terug, dan ziet men dat de schrijver(s) van de Dode Zee rol Habakuk (1QpHab) in zijn commentaar ook de Godsnaam niet gebruikt, maar vervangen heeft door God. En de enige plek waar de Godsnaam wel voorkomt, in Habakuk 2:2, staat deze niet geschreven in het kwadraatschrift, waarin de hele rol is geschreven, maar geschreven met de letters van het paleo-Hebreeuws schrift יהוה (Dr. A.H. Edelkoort, "De handschriften van de Dode Zee", Bosch & Keuning N.V., Baarn, p. 67). Ook in andere Dode Zee-rollen zien we dit verschijnsel (1QPsb; 1QpMic; 1QpZeph; 2QExodb; 3QLam; 4QExodj; 4QLevg; 4QDeutk2; 4QIsac; 4QpIsaa; 4QpIsae; 4QpPsa; 11QLevb; 11QPsa), terwijl bij andere manuscripten er vier punten • • • • staan (4QSamc; 1 Sam. 25:31; 2 Sam. 15:8) en is bij de desbetreffende Bijbelteksten bij onze tekstkritische aantekeningen zichtbaar gemaakt. Een soortgelijk fenomeen vinden we ook in Papyrus Fouad 266, een Griekse LXX met Deuteronomium 31:28 - 32:7, en waar de Godsnaam in het Hebreeuws is geschreven.
Misschien is de suggestie gewekt dat men vroeger de naam van God wel uitsprak. Als eerste dient opgemerkt te worden dat in oude vertalingen zoals de LXX de naam nooit wordt genoemd, dit is ook het geval met het Nieuwe Testament en de apocriefe boeken. In sommige commentaren (Zie de opmerking van Gaalya Cornfeld hierboven) vindt men de opmerking dat bij de joden de hogepriester eens per jaar de Naam uitsprak op de dag der Verzoening, als hij in het Heilige der Heilige was. Men baseert zich dan op de Mishna, maar er zijn tegenstrijdige berichten over deze interpretatie. De vraag is dan ook of deze naam dan in andere, niet Bijbel gerelateerde, bronnen wordt genoemd.
Een van de weinige plekken waar deze naam wordt genoemd is de stèle van Mesha (Hanson, PhD K.C., "Mesha Stèle",St. Olaf Minneapolis, 2000; Albright, W. F.. "Palestinian Inscriptions." In Ancient Near Eastern Texts, 320-22. 3rd ed. Ed. J. B. Pritchard. Princeton, N.J.: Princeton Univ. Press, 1969), sommige geleerden gaan er dan ook meteen vanuit, dat in de dagen van Mesha, de koning van Moab, de naam algemeen werd gebruikt, zowel door de Joden als door hun heidense buren. Echter is dit zo? De desbetreffende tekst gaat over de oorlog die hij won tegen Israël en hun koning Omri. Deze overwinning zag hij ook als een overwinning op de God van Israël, vandaar dat er op de stèle staat: "en ik nam van hier de ketens van JHWH, en bracht hem voor het aangezicht van Kemosh". Met andere woorden, het beschrijft dat God als een gevangene voor hun afgod Kemosh werd gebracht. Hier wordt Gods naam in een negatieve zin gebruikt, bovendien wordt ook hier alleen JHWH gebruikt en men mag aannemen dat de Moabieten de naam niet alleen verbasterden, maar zeker honend uitspraken. Immers zij hadden deze oorlog gewonnen en waarom zouden zij de heiligheid van de God van een overwonnen volk, laat staan van Zijn naam, erkennen.
Verder zijn er twee Egyptische teksten gevonden, één gedateerd aan de periode van Amenhotep III (14de eeuw v.C.), de ander gerelateerd aan de periode van Ramesses II (13de eeuw v.C.) waar wordt verwezen naar 'Yahu in het land van de Šosū-nomaden' (t3 š3św yhw3, zie het roodgekleurde in de afbeelding hiernaast), waarbij yhw3/Yahu (mogelijk) toponiemen zijn en welke ruim 500 jaar ouder zijn dan de hierboven genoemde Mesha-stèle (Michael C. Astour (1979). "Yahweh in Egyptian Topographic Lists." In Festschrift Elmar Edel, eds. M. Gorg & E. Pusch, Bamberg, p. 18).
Sommigen willen deze gelijkstellen aan de periode van de Uittocht, als dat zo is dan is het interessant waarom de farao tegen Mozes zegt: "Wie is de HEERE, naar Wiens stem ik zou moeten luisteren door Israël te laten gaan? Ik ken de HEERE niet en ik zal Israël ook niet laten gaan" (Ex. 5:2). Hij zag zichzelf als een godheid en in dat opzicht kan de vraag ook inhouden dat God voor hem niet van belang was. Dat dit een foute inschatting was van farao zien we in het vervolg van deze gebeurtenissen. Los daarvan, blijkt dus dat deze farao op de hoogte was van God.
Uit dezelfde periode zijn er ook diverse rotstekeningen gevonden in de Sinaï en de Negev woestijn met daarop de naam yhh, zoals bij de berg Har Karkom (12-14de eeuw v.C.). Verder zijn te Kuntillet Ajrud (Sinaï woestijn) nog een aantal inscripties gevonden uit de 9de - 8ste eeuw v.C. waar de Godsnaam in combinatie met Asherah wordt genoemd.
Alvorens verder te gaan, zal men opmerken dat in de literatuur de Godsnaam ook wel wordt aangeduid als Tetragrammaton (Grieks Τετραγράμματον "vier letters"). Hoe komt men aan deze benaming en wanneer werd deze voor het eerst gebruikt.
De term "Tetragrammaton" werd voor het eerst gebruikt in geschriften welke in een andere taal dan het Hebreeuws waren geschreven, om zo een onderscheid te kunnen maken met de de naam "Adonai". Alle andere heilige namen hebben meer letters. De term komt onder andere voor in de geschriften van Josephus, de kerkvaders, in de magische papyri, en in de Palestijnse Talmud (Yoma 40a) en is dus relatief oud (vanaf begin onze jaartelling). Onder magische papyri wordt bedoelt kabbalistische en gnostische toverboeken, de gebruikers van deze geschriften dachten dat men door het gebruik van godennamen men macht kon krijgen over anderen. Ook de Naam van Christus werd zo misbruikt, hiervan is een voorbeeld te vinden in Handelingen 8:9 waar Simon de tovenaar aan Petrus vroeg om deze macht. De apostel Petrus citeert dan Deuteronomium 29:18 waar een vloek wordt gegeven voor een ieder die op deze manier God ontheiligd.
De vraag blijft echter staan, hoe de naam van God יְהוָה oorspronkelijk heeft geluid, en welke klinkers men dient te plaatsen onder de medeklinkers יְהוָה. Deze vraag te stellen is eenvoudiger dan haar te beantwoorden en een voor honderd procent afdoende antwoord is dan ook nog niet gegeven. Hierbij dan toch een poging om de vraag, "hoe heeft de Godsnaam יְהוָה oorspronkelijk geluid?"te beantwoorden.
Nu wordt de naam יְהוָה, ook wel Tetragrammaton genoemd, alleen in het Oude Testament gebruikt, naast vele andere omschrijvingen van de Godsnaam. In het Nieuwe Testament wordt alleen omschrijvingen van de Godsnaam gebruikt (Of er wordt de naam Κυριος Kyrios gebruikt, welke Heer, God betekent zie hierboven "De Godsnaam JHWH"). In alle geaccepteerde vertalingen van de Bijbel wordt het Tetragrammaton altijd vertaald met een omschrijving van de Godsnaam en wordt nooit de eigennaam יְהוָה zelf gebruikt.
In onze studie moeten we ons dus voornamelijk richten op het Oude Testament. Verder zullen we gebruik maken van de hierboven opgedane grammaticale kennis van het Hebreeuws.
Onder diegenen die zich met deze problematiek hebben beziggehouden is er één bekende groepering in Nederland, die er van overtuigd is het antwoord op deze vraag te weten. Hoe vaak is er niet door de zogenaamde Jehova(h)-getuigen met grote stelligheid beweerd dat de naam van God Jehovah moet zijn.
Er wordt gesteld door sommige moderne schrijvers dat de term Jehovah voor het eerst is geïntroduceerd door Peter Galatinus in het jaar 1520 (Hastings, "Dictionary of the Bible", II, 1899, p. 199; Gesenius-Buhl, "Handwörterbuch", 13th ed., 1899, p. 311; Drusius, "Tetragrammaton", 8-10, in "Critici Sacri", Amsterdam, 1698, I, p. ii, col. 344; J. de Waard & E.A. Nida, "A Translator's Handbook on The Book of Ruth", United Bible Societies, New York, 2nd ed., 1991, p. 10; "De Arcanis Catholic Veritatis," 1518, folio xliii.), en door Fagius als zijn propagator in de wereld van geleerden en commentators is gebracht. Maar opgemerkt dient te worden dat verschillende Katholieke en Protestantse schrijvers van de 16de eeuw (bv. Cajetan en Théodore de Bèze) reeds bekend waren met het woord. Galatinus zelf geeft aan dat de term als welbekend was in zijn tijd (Galatinus, "Areana cathol. veritatis", I, Bari, 1516, a, p. 77; Catholic Encyclopedia, Jehovah (Yahweh)). Bovendien, Drusius ontdekte dat ook Porchetus, een theoloog uit de 14de eeuw het reeds gebruikte (Drusius, "Tetragrammaton", 8-10, in "Critici Sacri", Amsterdam, 1698, I, p. ii, col. 351). Verder werd het woord zelf gevonden in de "Pugio fidei" (Dolkstoot van het Geloof) van Raymond Martin, een polemiek geschreven in 1270 tegen de Joden (Martin, Raymond, "Pugio fidei", 1270, ed. Paris, 1651, pt. III, dist. ii, cap. iii, p. 448, and Note, p. 745; Catholic Encyclopedia, Jehovah (Yahweh); Biographisch-Bibliographisches Kirchen Lexicon, "RAIMUNDUS MARTI", Verlag Traugott Bautz).
Echter, ondanks dat het al eeuwen in gebruik is, kan juist op grond van het Hebreeuws de Godsnaam niet Jehovah zijn. Dit berust namelijk op de foutieve lezing van יְהוָה, met de klinkertekens van Adonai. Wanneer namelijk de klinkers a (vervluchtigd tot e), o en a onder de medeklinkers יְהוָה worden geplaatst, zou men het kunnen lezen als Jehovah. Zo hadden de Masoreten het echter niet bedoeld. Nu kan men tegenwerpen: "Hoe dit met zoveel zekerheid gesteld kan worden? Er staat toch immers Jehovah!" Echter op grond echter van grammaticale argumenten, kan men met zekerheid stellen dat hoe de naam van God ook moet hebben geklonken het niet Jehovah moet zijn. De klinkers o en a worden namelijk bij één medeklinker geplaatst en wel de ו (w). Dit is volgens de Masoretische vocalisatie onmogelijk. De regel is dat er slechts één klinker bij of onder één medeklinker geplaatst mag worden. Temeer vormt deze wijze van schrijven een aanwijzing voor diegene die Hebreeuws leest: Pas op! Dit kan niet, dus het moet anders gelezen worden! (J.P. Lettinga, §§ 8.b, 57.v)
De opmerkzame lezer zal notitie hebben genomen, dat in de naam Jehova(h)-getuigen, vaak de 'h' is weggevallen, dit is een verdergaande verbastering op de Godsnaam, waaruit temeer blijkt dat hun eerbied tot het behoud van de Godsnaam niet al te groot is. Immers יְהוָה bestaat uit 4 letters.
Overigens ook in de literatuur van de Jehova(h)-getuigen is men zich er terdege van bewust dat de Naam van God niet oorspronkelijk werd uitgesproken als Jehovah. Men verdedigt toch deze naam, omdat zij nu eenmaal ingeburgerd is (sic!) Zie bijvoorbeeld het boekwerkje De Goddelijke Naam die eeuwig zal blijven bestaan, (Uitgegeven door Watchtower Bible en Tract Society of New York, Inc. 1984) a.w., p. 9. Sommigen - niet allen evenwel- zijn van mening dat de Israëlieten voor Jezus' tijd Gods naam waarschijnlijk als Jahweh uitspraken. Maar niemand kan dit met zekerheid zeggen. Misschien werd de Naam zo uitgesproken, misschien ook niet. Niettemin geven velen de voorkeur aan de uitspraak Jehovah. Waarom? Omdat die veel gangbaarder en vertrouwder is dan Jahweh". Vergelijk hiermee ook p. 10 "Ook al vertegenwoordigt de moderne uitspraak Jehovah dan misschien niet precies de manier waarop deze naam oorspronkelijk werd uitgesproken, dan doet dat toch geenszins afbreuk aan de belangrijkheid van de naam." Men zegt er evenwel niet bij dat de uitspraak Jehovah eenvoudigweg een foutieve lezing is.
Valt er dan geen enkel argument aan te voeren voor de uitspraak Jehovah? Ja, een geleerde J. Neubauer heeft in een artikel aangevoerd dat er een passage in de Talmoed Jerusjalmi (traktaat Sanhedrin X, 1) is, waaruit men zou kunnen opmaken dat de Godsnaam zo uitgesproken moet worden (Dr. M. Reisel, "The mysterious Name of Y.H.W.H, The Tetragrammaton in connection with the names of EHYEH aser EHYEH - HUHA - and Sem Hammephoras", Assen 1957, pag.58,59 die het artikel bespreekt van J.Neubauer, "Bibelwissenschaftliche Irrungen", Berlin 1917). Echter deze passage, zoals zovele gedeelten uit de Palestijnse Talmoed, is niet geheel duidelijk en een andere interpretatie ligt meer voor de hand. Bovendien is het niet waarschijnlijk dat wanneer de Masoreten niet wilden dat de Naam zo werd uitgesproken, men het zo zou vocaliseren dat een onoplettende lezer het toch als zodanig zou lezen. De hybride lezing "Jehovah" dient dus om grammaticale redenen afgewezen te worden.
De vraagstelling naar de uitspraak van de Godsnaam wordt extra gecompliceerd door een andere eigenaardigheid van het Bijbels Hebreeuws. Vanaf de vroegste tijden werd de mogelijkheid aangegrepen om door middel van bepaalde consonanten in het ongevocaliseerde Hebreeuws ook klinkers tot uitdrukking te brengen. Deze consonanten waren ה, ו en י en worden dan met een grammaticaal begrip leesmoeders (matres lectionis) genoemd. Vandaar dat zowel de derde letter de ו (waw) als de vierde letter de ה (he) ook de functie van een klinker kan bezitten. Begrijpelijk dat men in de wetenschappelijke literatuur vele mogelijkheden heeft geopperd hoe de naam oorspronkelijk werd uitgesproken. De meest gangbare opvatting is op dit moment dat de Godsnaam "Jahweh" moet hebben geluid. Deze naam is zo algemeen geaccepteerd dat ze in "De lijst van Bijbelse persoons- en plaatsnamen", uitgegeven door de KBS en NBG is opgenomen en ook wordt zij aangetroffen in een aantal minder geaccepteerde Nederlandse vertalingen, zoals de Leidse vertaling, de Canisius vertaling (1936-1940) en de Willibrord vertaling (1961-1975).
Men baseert zich onder meer op klassieke auteurs uit de vierde eeuw, zoals Epiphanius (Epiphanius, Adversus haereticos 40:5, had ook "IaBe"), Theodoretus en Clemens van Alexandrië (ongeveer 215 n.C.; Stromata V, 6 in P.G., IX col. 60. schreef Iasuai = Iaove of Jaou [Yahveh].). Deze laatste auteur noemt onder meer de Samaritaanse uitspraak iabe. Deze naam zou dan afgeleid zijn van de oude werkwoordsstam הוה (hwh) en naar analogie van de vorm van het imperfectum van היה (hjh), zoals dat voorkomt in Ex. 3:15, zijn gevormd. In dit vers maakt God Zijn naam bekend. Wanneer Mozes vraagt: "Wat is Uw naam, als het volk er naar vraagt", antwoordt God: "Ehjeh asjer ehjeh", hetgeen letterlijk betekent: "Ik zal zijn die Ik zal zijn". God herhaalt dit nog een keer tot Mozes: "Gij moet zeggen tot de Israëlieten: Ehjeh (letterlijk Ik zal zijn) heeft mij tot u gezonden." Op grond van de klankovereenkomst met ehjeh wil men dan ook de Godsnaam met Jahweh lezen (Dr. M. Reisel, "The mysterious Name of Y.H.W.H, The Tetragrammaton in connection with the names of EHYEH aser EHYEH - HUHA - and Sem Hammephoras", Assen 1957, pag. 56vlgg. noemt enkele argumenten tegen deze opvatting).
Deze uitspraak wordt onder andere verdedigd door professor J.P. Lettinga uit Kampen (Zie zijn artikel in "De Reformatie", jrg. 66/17 van 26 jan. 1991, pag. 368, 369). Op basis van taalkundige analyses stelt hij dat de archaïsche vorm van het Tetragrammaton יְהוָה afgeleid is van įahįĭ pro įahųĭ < įahųiįu (J.P. Lettinga, "Grammatica van het Bijbels Hebreeuws", E.J. Brill, Leiden, 1976, ?57.v.).
Zie voor verdere bewijsvoering Jabe.
Dr. M. Reisel in zijn proefschrift over de Godsnaam is van mening dat deze oorspronkelijk Yahuah of Yehuah moet hebben geklonken (Dr. M. Reisel, "The mysterious Name of Y.H.W.H, The Tetragrammaton in connection with the names of EHYEH aser EHYEH - HUHA - and Sem Hammephoras", Assen 1957, p.74vlgg.). Ook hij baseert zich onder meer op Griekse transcripties, zoals die van Clemens van Alexandrië (Clemens van Alexandrië (ongeveer 215 n.C.); Stromata V, 6 in P.G., IX col. 60. schreef Iasuai = Iaove of Jaou [Yahveh]). Dr. Waayman van de Theologische Faculteit in Nijmegen (Dr. Kees Waayman, "De betekenis van de naam Jahweh", Kampen 1984, pag. 27vlgg.), is van mening dat de oorspronkelijke vorm een drieletterwoord JHW moet zijn geweest en als Jahue moet hebben geklonken. Hij vat het op als een qal imperfectum van de stam hw'.
In Samaritaanse gedichten rijmt יְהוָה met woorden welke eindigen op Jahweh. Volgens professor Eerdmans in zijn artikel "The Name Jahu" (Oudtestamentische Studien, vol. 5, pp. 1-29, published by Brill Press, Leiden, 1972) stelt Theodoret ("Quaestiones 15 in Exodum") dat de Samaritanen de Naam Jabai 'Iαβαi gebruikten en in zijn verhandeling Quaestiones in Exodus schreef hij de Naam als "Jabe" 'Iαβέ.
Deze passages worden door sommige geleerden gebruikt om de klinkers van het Samaritaanse Jabe in de originele Hebreeuwse medeklinkers waarmee de uitspraak komt op Yahweh. Maar dit is volgens Eerdmans meer raden, daar dit inconsistent is met andere passages in Theodoret en de historische waarschijnlijkheid negeert. Professor Eerdmans vervolgt zijn artikel met aan te tonen waarom het niet veilig is om de Samaritaanse uitspraak te volgen:
Als een gevolg van bovengenoemde gegevens, vervolgt professor Eerdmans,
Professor Eerdmans' onderzoek toont aan dat de moderne uitspraak, welke geleerden afleiden van de Samaritanen zeer waarschijnlijk niet correct is ("Did Christ Use Yahweh?" The Good News, November-December, 1972, p. 31).
Andere mogelijkheden, gevonden bij de oude schrijvers zijn:
Tot slot Dr. W. Gesenius, gaf in zijn "Hebrew-Chaldae Lexicon" de suggestie dat de naam mogelijk een zelfde oorsprong had als het Jovis, Jupiter en afkomstig was van de Egyptenaren (Gesenius, Dr. H.W.F., "Hebrew-Chaldee Lexicon to the Old Testament", Baker Book House, Grand Rapids Michigan, 1991, p. 337). Maar deze theorie negeert totaal de volledige vormen van de Latijnse namen Diespiter, Diovis. Enige connectie met het Tetragrammaton met een Egyptische heilige naam is afgewezen door onder andere Hengstenberg en Tholuck (Hengstenberg, "Beitrage zur Einleiung ins Alte Testament", II, 204 sqq; Tholuck, "Vermischte Schriften", I, 349 sqq.; Catholic Encyclopedia, Jehovah (Yahweh).). Deze suggestie is dan ook later door Gesenius resoluut afgewezen.
JHWH is een van die archaïsche zelfstandige naamwoorden uit het Hebreeuws, zoals Jacob, Jozef, Israël, etc. (Ewald, "Lehrbuch der hebr. Sprache", 7), afgeleid van de derde persoon onvoltooid verleden tijd op een dusdanige wijze als het toekennen van de kwaliteit van een actie aan een persoon of een ding zoals die tot uitdrukking komt door het werkwoord op de manier van een verbaal bijvoeglijk naamwoord of een deelwoord. Furst heeft de meeste van deze zelfstandige naamwoorden verzameld en noemt deze vorm forma participialis imperfectiva. Als de naam een onvoltooid verleden tijd is van het archaïsche Hebreeuwse werkwoord "zijn", Dan betekent JHWH "Hij Die is", Waarbij de nadruk ligt in het zijn, of simpelweg: De Zijnde.
We kunnen ons afvragen of יְהוָה een imperfect hiphil is of een imperfect qal. Calmet en Le Clere geloven dat het Tetragrammaton een hiphil is; terwijl het volgens Schrader betekent, "Hij Die brengt in bestaan, de Schepper" (Schrader, "Die Keilinschriften und das Alte Testament", 2nd ed., p. 25; Catholic Encyclopedia, Jehovah (Yahweh)).
Anderzijds, kan de naam, vanuit een grammaticaal punt bezien, een imperfect qal zijn. Volgens de traditionele exegeses van Exodus 3:6-16, blijkt de voorkeur van de vorm JHWH. Hier vraagt Mozes God: "Als zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam?" Als antwoord geeft God hierop tot driemaal toe de verklaring van Zijn naam. Ten eerste, Hij gebruikt de eerste persoon onvoltooid verleden tijd van het werkwoord הָיָה hayah H1961 "zijn"; De tweede gebruikt God opnieuw de eerste persoon onvoltooid verleden tijd van het Hebreeuwse werkwoord הָיָה "zijn"; Tenslotte, de derde keer, gebruikt God de derde persoon onvoltooid verleden tijd, oftewel de vorm van de naam zelf יְהוָה (JHWH).
We kunnen een verdere diepgaande studie maken naar de details van de betekenis, maar op basis van bovenstaande mogen we concluderen dat de betekenis gebaseerd is op een solide fundament. Eindige dingen (en personen) kunnen alleen door hun essentie worden gedefinieerd: God kan, als bovennatuurlijk wezen, daarom niet worden gedefinieerd als een persoon, puur en simpel, niets meer en niet minder; niet een abstract iets gewoon aan alles, en karakteristiek aan iets bijzonders, maar door een concreet Wezen, het absolute Zijn, de Oceaan van al het substantiële zijn, onafhankelijk van welke afhankelijkheid, niet beïnvloedbaar door welke wijziging, omdat Hij is oneindig is: de "Alpha en Omega, het Begin en het Einde; de Eerste en de Laatste (Jesaja 41:4; 44:6; 48:12; Opb. 1:8; 21:6; 22:13).
In voorgaand hoofdstuk bleek reeds dat het allerminst vast staat hoe precies deze naam heeft geklonken. En uit bovenstaande blijkt dat de geleerden het al moeilijk hadden van welke vorm de Godsnaam nu is afgeleid. Het wordt echter nog problematischer als men in overweging neemt dat, zoals reeds gesteld, het Hebreeuwse schrift van oorsprong geen consonanten kent. Van bovenstaande uitgaande dat de Naam een afleiding is van de stam, הוה (uitspreken als hoveh), wat de betekenis heeft van "leven", "verlangen", "Ik ben", blijkt dat als men andere consonanten gebruikt het woord verandert in הוָֹה hovah H1943. Hierdoor veranderd tevens de betekenis en wel in een zeer negatieve zin. In deze vorm heeft het namelijk de betekenis van verderf, ellende , ramp (Gesenius, Dr. H.W.F., idem, p. 219).
Na bovenstaande bestudering van de Godsnaam, komt men automatisch tot de vraag hoe men deze dan moet vertalen. Er zijn hiervoor verschillende mogelijkheden:
Aan welke vertaling of omschrijving dient men de voorkeur te geven? Dit is geen eenvoudig te beantwoorden vraag, aangezien niet alleen wetenschappelijke argumenten een rol spelen, maar ook iemands religieuze achtergrond en vooronderstellingen bepalend zijn tot welke conclusie men komt.
Indien men al tot de conclusie komt om een vertaling of omschrijving te gebruiken, dan komt automatisch tot een nog belangrijker vraag: mag men de Godsnaam יְהוָה uitspreken?
Het bezwaar tegen het gebruik en het uitspreken van de naam יְהוָה in een vertaling is meerledig.
Uit deze studie blijkt dat we niet zomaar te pas en te onpas het gebruiken van Gods eigennaam יְהוָה in de diverse boeken en liederen mogen accepteren. Maar dat we ons ten alle tijd bewust moeten zijn van Gods Heiligheid, waarbij een al te profaan gebruik van de eigennaam een gebrek aan eerbied is voor de Allerhoogste.
Mijn voorkeur gaat dan ook uit naar de klassieke vertaling HE(E)RE. Temeer daar ook Christus en de discipelen en na hen de eerste christenen de naam als zodanig uitspraken. Als we voor deze omschrijving kiezen, bevinden wij ons niet alleen in het spoor van de Reformatie, maar ook in dat van de Oude Kerk, van de apostelen en van Christus zelf.
Tot slot, wil ik bij deze Prof. dr. P. Siebesma bedanken, die mij terzijde heeft gestaan bij het wegwerken van oneffenheden in de tekst, de vele correcties tijdens het schrijven van dit document, het wijzen op de diverse bronnen en niet in de laatste plaats de grote hulp bij het vertalen van de Hebreeuwse teksten.
J.P. van de Giessen
Overige literatuur en internet bronnen:
Aangemaakt 27 augustus 2005, laatst bijgewerkt op 18 november 2018