2 Corinthiers 3:5 | Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; |
2 Corinthiers 3:13 | En [doen niet] gelijkerwijs Mozes, [die] een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israels niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan wordt. |
2 Corinthiers 4:2 | Maar wij hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende in arglistigheid, noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelven aangenaam makende bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods. |
2 Corinthiers 4:5 | Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, [dat wij] uw dienaars [zijn] om Jezus' wil. |
2 Corinthiers 5:12 | Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij [stof] zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht roemen en niet [in] het hart. |
2 Corinthiers 5:15 | Als die dit oordelen, dat, indien Een voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. |
2 Corinthiers 5:18 | En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. |
2 Corinthiers 5:19 | Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. |
2 Corinthiers 6:4 | Maar wij, als dienaars van God, maken onszelven in alles aangenaam, in vele verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, |
2 Corinthiers 7:1 | Dewijl wij dan deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods. |
2 Corinthiers 7:11 | Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewrocht? Ja, verantwoording, ja, onlust, ja, vrees, ja, verlangen, ja, ijver, ja, wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen rein te zijn in deze zaak. |
2 Corinthiers 8:5 | En [zij deden] niet [alleen], gelijk wij gehoopt hadden, maar gaven zichzelven eerst aan den Heere en [daarna] aan ons, door den wil van God. |
2 Corinthiers 10:7 | Ziet gij aan wat voor ogen is? Indien iemand bij zichzelven betrouwt, dat hij van Christus is, die denke dit wederom uit zichzelven, dat gelijkerwijs hij van Christus is, alzo ook wij van Christus zijn. |
2 Corinthiers 10:12 | Want wij durven onszelven niet rekenen of vergelijken met sommigen, die zichzelven prijzen; maar deze verstaan niet, dat zij zichzelven met zichzelven meten, en zichzelven met zichzelven vergelijken. |
2 Corinthiers 10:14 | Want wij strekken onszelven niet te wijd uit, als die tot u niet zouden komen; want wij zijn ook gekomen tot u toe, in het Evangelie van Christus; |
2 Corinthiers 10:18 | Want niet die zichzelven prijst, maar dien de Heere prijst, die is beproefd. |
2 Corinthiers 13:5 | Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt. |
Galaten 1:4 | Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader; |
Galaten 2:12 | Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij [zich] en scheidde zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis waren. |
Galaten 2:20 | Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, [doch] niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. |