G2570 καλός
mooi, schoon, goed, gezond, sterk, flink, fris, gunstig, bruikbaar, geschikt, juist, aanzienlijk, vo
Hebreeen 5:14 | Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads. |
Hebreeen 6:5 | En gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, |
Hebreeen 10:24 | En laat ons op elkander acht nemen, tot opscherping der liefde en der goede werken; |
Hebreeen 13:9 | Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed, dat het hart gesterkt wordt door genade, niet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben, die [daarin] gewandeld hebben. |
Hebreeen 13:18 | Bidt voor ons; want wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, als die in alles willen eerlijk wandelen. |
Jakobus 2:7 | Lasteren zij niet den goeden naam, die over u aangeroepen is? |
Jakobus 3:13 | Wie is wijs en verstandig onder u? die bewijze uit [zijn] goeden wandel zijn werken in zachtmoedige wijsheid. |
Jakobus 4:17 | Wie dan weet goed te doen, en niet doet, dien is het zonde. |
1 Petrus 2:12 | En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken, die zij in [u] zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. |
1 Petrus 4:10 | Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, [alzo] bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. |