Mattheus 25:24 | Maar die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heere! ik kende u, dat gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende van daar, [waar] gij niet gestrooid hebt. |
Mattheus 25:28 | Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene, die de tien talenten heeft. |
Mattheus 25:29 | Want een iegelijk, die heeft, [dien] zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft. |
Mattheus 25:37 | Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Heere! wanneer hebben wij U hongerig gezien, en gespijzigd? of dorstig, en te drinken gegeven? |
Mattheus 25:44 | Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend? |
Mattheus 25:45 | Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij [dit] een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan. |
Mattheus 26:7 | Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan [tafel] zat. |
Mattheus 26:8 | En Zijn discipelen, [dat] ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies? |
Mattheus 26:17 | En op den eerste dag der ongehevelde [broden] kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het pascha te eten? |
Mattheus 26:21 | En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden. |
Mattheus 26:25 | En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. |
Mattheus 26:26 | En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. |
Mattheus 26:27 | En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun [dien], zeggende: Drinkt allen daaruit; |
Mattheus 26:39 | En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij [wilt]. |
Mattheus 26:40 | En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet een uur met Mij waken? |
Mattheus 26:42 | Wederom ten tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader! Indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede! |
Mattheus 26:43 | En komende [bij hen], vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard. |
Mattheus 26:46 | Staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij, die Mij verraadt. |
Mattheus 26:47 | En als Hij nog sprak, ziet, Judas, een van de twaalven, kwam, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, [gezonden] van de overpriesters en ouderlingen des volks. |
Mattheus 26:48 | En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het, grijpt Hem. |