H389 אַךְ
nochtans, waarlijk, nog, immers, voorwaar, alleen, slechts, maar alleen, maar, doch, maar
Spreuken 17:11 | Zekerlijk, de wederspannige zoekt het kwaad; maar een wrede bode zal tegen hem gezonden worden. |
Spreuken 21:5 | De gedachten des vlijtigen zijn alleen tot overschot; maar van een ieder, die haastig is, alleen tot gebrek. |
Spreuken 22:16 | Die den arme verdrukt, om het zijne te vermeerderen, [en] den rijke geeft, [komt] zekerlijk tot gebrek. |
Jesaja 14:15 | Ja, in de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil! |
Jesaja 16:7 | Daarom zal Moab over Moab huilen, altemaal zullen zij huilen; over de fondamenten van Kir-hareseth zult gijlieden zuchten, gewisselijk, zij zijn gebroken. |
Jesaja 19:11 | Gewisselijk, de vorsten van Zoan zijn dwazen, de raad der wijzen, der raadgevers van Farao, is onvernuftig geworden; hoe kunt gijlieden [dan] zeggen tot Farao; Ik ben een zoon der wijzen, een zoon der oude koningen? |
Jesaja 34:14 | En de wilde dieren der woestijnen zullen de wilde dieren der eilanden [daar] ontmoeten, en de duivel zal zijn metgezel toeroepen; ook zal het nachtgedierte zich aldaar nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden. |
Jesaja 34:15 | Daar zal de wilde meerle nestelen en leggen, en haar jongen uitbikken, en onder haar schaduw vergaderen; ook zullen aldaar de gieren met elkaar verzameld worden. |
Jesaja 36:5 | Ik mocht zeggen (doch het is een woord der lippen): Er is raad en macht tot den oorlog; op wien vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? |
Jesaja 43:24 | Mij hebt gij geen kalmus voor geld gekocht, en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gedrenkt; maar gij hebt Mij arbeid gemaakt, met uw zonden, gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden. |
Jesaja 45:14 | Alzo zegt de HEERE: De arbeid der Egyptenaren en de koophandel der Moren en der Sabeers, der mannen van grote lengte, zullen tot u overkomen, en zij zullen de uwe zijn, zij zullen u navolgen, in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, [zeggende:] Gewisselijk, God is in u, en er is anders geen God meer. |
Jesaja 45:24 | Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn. |
Jesaja 63:8 | Want Hij zeide: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen, [die] niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland. |
Jeremia 2:35 | Nog zegt gij: Zeker, ik ben onschuldig; Zijn toorn is immers van mij afgekeerd. Ziet, Ik zal met u rechten, omdat gij zegt: Ik heb niet gezondigd. |
Jeremia 3:13 | Alleen ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen den HEERE, uw God, hebt overtreden, en uw wegen verstrooid hebt tot de vreemden, onder allen groenen boom, maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest, spreekt de HEERE. |
Jeremia 5:4 | Doch ik zeide: Zekerlijk, deze zijn arm; zij handelen zottelijk, omdat zij den weg des HEEREN, het recht hun Gods niet weten. |
Jeremia 5:5 | Ik zal gaan tot de groten, en met hen spreken, want die weten den weg des HEEREN, het recht huns Gods; maar zij hadden te zamen het juk verbroken, [en] de banden verscheurd. |
Jeremia 10:19 | O, wee mij over mijn breuk! mijn plage is smartelijk; en ik had gezegd: Dit is immers een krankheid, die ik wel dragen zal! |
Jeremia 10:24 | Kastijd mij, HEERE! doch met mate; niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet te niet maakt. |
Jeremia 12:1 | Gij zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE! wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans [van Uw] oordelen met U spreken; waarom is der goddelozen weg voorspoedig, [waarom] hebben zij rust, allen, die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? |