Deuteronomium 14:19 | Ook al het kruipend gevogelte zal ulieden onrein zijn; zij zullen niet gegeten worden. |
Deuteronomium 14:20 | Al het rein gevogelte zult gij eten. |
Deuteronomium 14:21 | Gij zult geen dood aas eten; den vreemdeling, die in uw poorten is, zult gij het geven, dat hij het ete, of verkoopt het den vreemde; want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. |
Deuteronomium 14:23 | En voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, ter plaatse, die Hij verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen, zult gij eten de tienden van uw koren, van uw most, en van uw olie, en de eerstgeboorten uwer runderen en uwer schapen; opdat gij den HEERE, uw God, leert vrezen alle dagen. |
Deuteronomium 14:26 | En geeft dat geld voor alles, wat uw ziel gelust, voor runderen en voor schapen, en voor wijn, en voor sterken drank, en voor alles, wat uw ziel van u begeren zal, en eet aldaar voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, en weest vrolijk, gij en uw huis. |
Deuteronomium 14:29 | Zo zal komen de Leviet, dewijl hij geen deel noch erve met u heeft, en de vreemdeling, en de wees en de weduwe, die in uw poorten zijn, en zullen eten en verzadigd worden; opdat u de HEERE, uw God, zegene in al het werk uwer hand, dat gij doen zult. |
Deuteronomium 15:20 | Voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, zult gij ze jaar op jaar eten in de plaats, die de HEERE zal verkiezen, gij en uw huis. |
Deuteronomium 15:22 | In uw poorten zult gij het eten; de onreine en de reine te zamen, als een ree, en als een hert, |
Deuteronomium 15:23 | Zijn bloed alleen zult gij niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water. |
Deuteronomium 16:3 | Gij zult niets gedesemds op hetzelve eten; zeven dagen zult gij ongezuurde [broden] op hetzelve eten, een brood der ellende (want in der haast zijt gij uit Egypteland uitgetogen); opdat gij gedenkt aan den dag van uw uittrekken uit Egypteland, al de dagen uws levens. |
Deuteronomium 16:7 | Dan zult gij het koken en eten in de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen zal; daarna zult gij u des morgens keren, en heengaan naar uw tenten. |
Deuteronomium 16:8 | Zes dagen zult gij ongezuurde [broden] eten, en aan den zevenden dag is een verbods[dag] den HEERE, uw God; [dan] zult gij geen werk doen. |
Deuteronomium 18:1 | De Levietische priesteren, de ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israël; de vuuroffers des HEEREN en zijn erfdeel zullen zij eten. |
Deuteronomium 18:8 | Zo zullen zij een gelijk deel eten, boven zijn verkoping bij de vaderen. |
Deuteronomium 20:14 | Behalve de vrouwen, en de kinderkens, en de beesten, en al wat in de stad zijn zal, al haar buit zult gij voor u roven; en gij zult eten den buit uwer vijanden, dien u de HEERE, uw God, gegeven heeft. |
Deuteronomium 20:19 | Wanneer gij een stad vele dagen zult belegeren, strijdende tegen haar, om die in te nemen, zo zult gij haar geboomte niet verderven, de bijl daaraan drijvende; want gij zult daarvan eten; daarom zult gij dat niet afhouwen, (want het geboomte van het veld is des mensen [spijze]), opdat het voor uw aangezicht kome tot een bolwerk. |
Deuteronomium 23:24 | Wanneer gij gaan zult in uws naasten wijngaard, zo zult gij druiven eten naar uw lust, tot uw verzadiging; maar in uw vat zult gij niets doen. |
Deuteronomium 26:12 | Wanneer gij zult geeindigd hebben alle tienden van uw inkomen te vertienen, in het derde jaar, zijnde een jaar der tienden; dan zult gij aan den Leviet, aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe geven, dat zij in uw poorten eten en verzadigd worden. |
Deuteronomium 26:14 | Ik heb daarvan niets gegeten in mijn leed, en heb daarvan niets weggenomen tot iets onreins, noch daarvan gegeven tot een dode; ik ben der stem des HEEREN, mijns Gods, gehoorzaam geweest, ik heb gedaan naar alles, wat Gij mij geboden hebt. |
Deuteronomium 27:7 | Ook zult gij dankofferen offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods. |