Richteren 6:19 | En Gideon ging in, en bereidde een geitenbokje, en ongezuurde [koeken] van een efa meels; het vlees legde hij in een korf, en het sop deed hij in een pot; en hij bracht het tot Hem uit, tot onder den eik, en zette het nader. |
Richteren 6:20 | Doch de Engel Gods zeide tot hem: Neem het vlees en de ongezuurde [koeken], en leg ze op dien rotssteen, en giet het sop uit; en hij deed alzo. |
Richteren 6:21 | En de Engel des HEEREN stak het uiterste van den staf uit, die in Zijn hand was, en roerde het vlees en de ongezuurde [koeken] aan; toen ging er vuur op uit de rots, en verteerde het vlees en de ongezuurde [koeken]. En de Engel des HEEREN bekwam uit zijn ogen. |
Richteren 8:7 | Toen zeide Gideon: Daarom, als de HEERE Zebah en Tsalmuna in mijn hand geeft, zo zal ik uw vlees dorsen met doornen der woestijn, en met distelen. |
Richteren 9:2 | Spreekt toch voor de oren van alle burgers van Sichem: Wat is u beter, dat zeventig mannen, alle zonen van Jerubbaal, over u heersen, of dat een man over u heerse? Gedenkt ook, dat ik uw been en uw vlees ben. |
1 Samuel 2:13 | Want de wijze dier priesters met het volk was, dat, [wanneer] iemand een offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand; |
1 Samuel 2:15 | Ook eer zij het vet aanstaken, kwam des priesters jongen, en zeide tot den man, die offerde: Geef dat vlees om te braden voor den priester; want hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw. |
1 Samuel 17:44 | Daarna zeide de Filistijn tot David: Kom tot mij, zo zal ik uw vlees aan de vogelen des hemels geven, en aan de dieren des velds. |
2 Samuel 5:1 | Toen kwamen alle stammen van Israel tot David te Hebron; en zij spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn wij. |
2 Samuel 19:12 | Gij zijt mijn broederen; mijn been en mijn vlees zijt gij; waarom zoudt gij dan de laatsten zijn, om den koning weder te halen? |
2 Samuel 19:13 | En tot Amasa zult gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn been en mijn vlees? God doe mij zo, en doe er zo toe, zo gij niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht, te allen dage, in Joabs plaats. |
1 Koningen 17:6 | En de raven brachten hem des morgens brood en vlees, desgelijks brood en vlees des avonds; en hij dronk uit de beek. |
1 Koningen 19:21 | Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam een juk runderen, en slachtte het, en met het gereedschap der runderen zood hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten. Daarna stond hij op, en volgde Elia na, en diende hem. |
1 Koningen 21:27 | Het geschiedde nu, als Achab deze woorden hoorde, dat hij zijn klederen scheurde, en een zak om zijn vlees legde, en vastte; hij lag ook neder in den zak, en ging langzaam. |
2 Koningen 4:34 | En hij klom op, en legde zich neder op het kind, en leggende zijn mond op deszelfs mond, en zijn ogen op zijn ogen, en zijn handen op zijn handen, breidde zich over hem uit. En het vlees des kinds werd warm. |
2 Koningen 5:10 | Toen zond Elisa tot hem een bode, zeggende: Ga heen en was u zevenmaal in de Jordaan, en uw vlees zal u wederkomen, en gij zult rein zijn. |
2 Koningen 5:14 | Zo klom hij af, en doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar het woord van den man Gods; en zijn vlees kwam weder, gelijk het vlees van een kleinen jongen; en hij werd rein. |
2 Koningen 6:30 | En het geschiedde, als de koning de woorden dezer vrouw gehoord had, dat hij zijn klederen scheurde, alzo hij op den muur voortging; en het volk zag, dat, ziet, een zak van binnen over zijn vlees was. |
2 Koningen 9:36 | Toen kwamen zij weder, en gaven het hem te kennen, en hij zeide: Dit is het woord des HEEREN, dat Hij gesproken heeft door den dienst van Zijn knecht Elia, den Thisbiet, zeggende: Op het stuk [lands] van Jizreel zullen de honden het vlees van Izebel eten. |
1 Kronieken 11:1 | Toen vergaderde zich gans Israel tot David naar Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees. |