H1471 גּוֹי
volkeren, volk, natie, natien, volken, heidenen
2 Kronieken 33:2 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. |
2 Kronieken 33:9 | Zo deed Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israels verdelgd had. |
2 Kronieken 36:14 | Ook maakten alle oversten der priesteren, en het volk, der overtredingen zeer veel, naar alle gruwelen der heidenen; en zij verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd had te Jeruzalem. |
Ezra 6:21 | Alzo aten de kinderen Israels, die uit de gevangenis wedergekomen waren, mitsgaders al wie zich van de onreinigheid der heidenen des lands tot hen afgezonderd had, om den HEERE, den God Israels, te zoeken. |
Nehemia 5:8 | En ik zeide tot hen: Wij hebben onze broederen, de Joden, die aan de heidenen verkocht waren, naar ons vermogen wedergekocht; en zoudt gijlieden ook uw broederen verkopen, of zouden zij aan ons verkocht worden? Toen zwegen zij, en vonden geen antwoord. |
Nehemia 5:9 | Voorts zeide ik: De zaak is niet goed, die gijlieden doet; zoudt gij niet wandelen in de vreze onzes Gods, om de versmading der heidenen, onze vijanden? |
Nehemia 5:17 | Ook zijn van de Joden en van de overheden honderd en vijftig man, en die van de heidenen, die rondom ons zijn, tot ons kwamen, aan mijn tafel geweest. |
Nehemia 6:6 | Daarin was geschreven: Het is onder de volken gehoord, en Gasmu zegt: Gij en de Joden denkt te rebelleren, daarom bouwt gij den muur, en gij zult hun ten koning zijn; naar dat deze zaken zijn. |
Nehemia 6:16 | En het geschiedde, als al onze vijanden [dit] hoorden, zo vreesden al de heidenen, die rondom ons waren, en zij vervielen zeer in hun ogen; want zij merkten, dat dit werk van onzen God gedaan was. |
Nehemia 13:26 | Heeft niet Salomo, de koning van Israel, daarin gezondigd, hoewel er onder vele heidenen geen koning was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem ten koning over gans Israel gesteld had? Ook hem deden de vreemde vrouwen zondigen. |
Job 12:23 | Hij vermenigvuldigt de volken, en verderft ze; Hij breidt de volken uit, en leidt ze. |
Job 34:29 | Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen? |
Psalm 2:1 | Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid? |
Psalm 2:8 | Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde [tot] Uw bezitting. |
Psalm 9:6 | Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos. |
Psalm 9:16 | De heidenen zijn gezonken in de groeve, [die] zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net, dat zij verborgen hadden. |
Psalm 9:18 | De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen. |
Psalm 9:20 | Sta op, HEERE, laat de mens zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden. |
Psalm 9:21 | O HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten, [dat] zij mensen zijn. Sela. |
Psalm 10:16 | De HEERE is Koning eeuwiglijk en altoos; de heidenen zijn vergaan uit Zijn land. |