2 Koningen 2:7 | En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die beiden stonden aan de Jordaan. |
2 Koningen 2:15 | Als nu de kinderen der profeten, die tegenover te Jericho waren, hem zagen, zo zeiden zij: De geest van Elia rust op Elisa; en zij kwamen hem tegemoet, en bogen zich voor hem neder ter aarde. |
2 Koningen 3:22 | En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, en de zon over dat water oprees, zagen de Moabieten dat water tegenover rood, gelijk bloed. |
2 Koningen 4:25 | Alzo toog zij heen, en kwam tot den man Gods, tot den berg Karmel. En het geschiedde, als de man Gods haar van tegenover zag, dat hij tot Gehazi, zijn jongen, zeide: Zie, daar is de Sunamietische. |
1 Kronieken 5:11 | De kinderen van Gad nu woonden tegen hen over, in het land van Basan, tot Salcha toe. |
1 Kronieken 8:32 | En Mikloth gewon Simea; en dezen woonden ook tegenover hun broederen te Jeruzalem, met hun broederen. |
1 Kronieken 9:38 | Mikloth nu gewon Simeam; dezen woonden ook te Jeruzalem, tegenover hun broederen, met hun broederen. |
2 Kronieken 6:12 | En hij stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente van Israel; en hij breidde zijn handen uit; |
2 Kronieken 6:13 | (Want Salomo had een koperen gestoelte gemaakt, en had het gesteld in het midden des voorhofs; zijnde vijf ellen in zijn lengte en vijf ellen in zijn breedte, en drie ellen in zijn hoogte; en hij stond daarop, en knielde op zijn knieen voor de ganse gemeente van Israel, en breidde zijn handen uit naar den hemel.) |
2 Kronieken 7:6 | Ook stonden de priesters in hun wachten, en de Levieten met de muzikale instrumenten des HEEREN, die de koning David gemaakt had, om den HEERE te loven, dat Zijn weldadigheid is in eeuwigheid, als David door hun dienst [Hem] prees; en de priesters trompetten tegen hen over, en gans Israel stond. |
2 Kronieken 8:14 | Hij stelde ook, naar de wijze zijns vaders Davids, de verdelingen der priesteren over hun dienst, en der Levieten over hun wachten, om [God] te prijzen, en voor de priesteren te dienen, naar den eis van elken dag; en de poortiers in hun verdelingen, aan elke poort; want alzo was het gebod van David, den man Gods. |
Nehemia 3:10 | Voorts aan hun hand verbeterde Jedaja, de zoon van Herumaf, en tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde Hattus, de zoon van Hasabneja. |
Nehemia 3:16 | Na hem verbeterde Nehemia, de zoon van Azbuk, overste van het halve deel van Beth-zur, tot tegenover Davids graven, en tot aan den gemaakten vijver, en tot aan het huis der helden. |
Nehemia 3:19 | Aan zijn hand verbeterde Ezer, de zoon van Jesua, de overste van Mizpa, een andere maat; tegenover den opgang naar het wapenhuis, aan den hoek. |
Nehemia 3:23 | Daarna verbeterden Benjamin, en Hassub, tegenover hun huis; na hem verbeterde Azaria, de zoon van Maaseja, den zoon van Hananja, bij zijn huis. |
Nehemia 3:25 | Palal, de zoon van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren over, die van des konings huis uitsteekt, die bij den voorhof der gevangenis is; na hem Pedaja, de zoon van Paros; |
Nehemia 3:26 | De Nethinim nu, [die] in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren. |
Nehemia 3:27 | Daarna verbeterden de Thekoieten een andere maat; tegenover den groten uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel. |
Nehemia 3:28 | Van boven de Paardenpoort verbeterden de priesteren, een iegelijk tegenover zijn huis. |
Nehemia 3:29 | Daarna verbeterde Zadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis. En na hem verbeterde Semaja, de zoon van Sechanja, de bewaarder van de Oostpoort. |