Job 4:10 | De brulling des leeuws, en de stem des fellen leeuws, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken. |
Job 4:16 | Hij stond, doch ik kende zijn gedaante niet; een beeltenis was voor mijn ogen; er was stilte, en ik hoorde een stem, [zeggende]: |
Job 9:16 | Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft. |
Job 15:21 | Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven komt de verwoester hem over. |
Job 21:12 | Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels. |
Job 28:26 | Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; |
Job 29:10 | De stem der vorsten verstak zich, en hun tong kleefde aan hun gehemelte. |
Job 30:31 | Hierom is mijn harp tot een rouwklage geworden, en mijn orgel tot een stem der wenenden. |
Job 33:8 | Zeker, gij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der woorden gehoord; |
Job 34:16 | Zo er dan verstand [bij u] is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden. |
Job 37:2 | Hoort met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid, [dat] uit Zijn mond uitgaat! |
Job 37:4 | Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden. |
Job 37:5 | God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet. |
Job 38:25 | Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg voor het weerlicht der donderen? |
Job 38:34 | Kunt gij uw stem tot de wolken opheffen, opdat een overvloed van water u bedekke? |
Job 39:27 | Met schudding en beroering slokt het de aarde op, en gelooft niet, dat het is het geluid der bazuin. |
Job 40:4 | Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen? |
Psalm 3:5 | Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela. |
Psalm 5:3 | Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden. |
Psalm 5:4 | Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik [mij] tot U schikken, en wacht houden. |