Genesis 1:4 | En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis. |
Genesis 1:9 | En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! En het was alzo. |
Genesis 1:10 | En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeen; en God zag, dat het goed was. |
Genesis 1:12 | En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. |
Genesis 1:18 | En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was. |
Genesis 1:21 | En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. |
Genesis 1:25 | En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. |
Genesis 1:31 | En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag. |
Genesis 2:19 | Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zo als Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn. |
Genesis 3:6 | En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. |
Genesis 6:2 | Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden. |
Genesis 6:5 | En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. |
Genesis 6:12 | Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. |
Genesis 7:1 | Daarna zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht. |
Genesis 8:5 | En de wateren waren gaande, en afnemende tot de tiende maand; in de tiende [maand], op den eersten der maand, werden de toppen der bergen gezien. |
Genesis 8:8 | Daarna liet hij een duif van zich uit, om te zien, of de wateren gelicht waren van boven den aardbodem. |
Genesis 8:13 | En het geschiedde in het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste [maand], op den eersten derzelver maand, dat de wateren droogden van boven de aarde; toen deed Noach het deksel der ark af, en zag toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd. |
Genesis 9:14 | En het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde brenge, dat deze boog zal gezien worden in de wolken; |
Genesis 9:16 | Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel, van alle vlees, dat op de aarde is. |
Genesis 9:22 | En Cham, Kanaans vader, zag zijns vaders naaktheid, en hij gaf het zijn beiden broederen daar buiten te kennen. |