Jesaja 66:5 | Hoort des HEEREN woord, gij, die voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worde! Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden. |
Jesaja 66:12 | Want alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal den vrede over haar uitstrekken als een rivier, en de heerlijkheid der heidenen als een overlopende beek; dan zult gijlieden zuigen; gij zult op de zijden gedragen worden, en op de knieen zeer vriendelijk getroeteld worden. |
Jeremia 1:11 | Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij, Jeremia? En ik zeide: Ik zie een amandelroede. |
Jeremia 1:13 | En des HEEREN woord geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een ziedenden pot, welks voorste deel tegen het noorden is. |
Jeremia 2:1 | En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: |
Jeremia 2:4 | Hoort des HEEREN woord, gij huis van Jakob, en alle geslachten van het huis Israels! |
Jeremia 2:31 | O geslacht, aanmerkt [toch] gijlieden des HEEREN woord! Ben Ik Israël een woestijn geweest, of een land der uiterste donkerheid? Waarom zegt [dan] Mijn volk: Wij zijn heren, wij zullen niet meer tot U komen? |
Jeremia 7:2 | Sta in de poort van des HEEREN huis, en roep aldaar dit woord uit, en zeg: Hoort des HEEREN woord, o gans Juda! gij, die door deze poorten ingaat, om den HEERE aan te bidden. |
Jeremia 8:9 | De wijzen zijn beschaamd, verschrikt en gevangen; ziet, zij hebben des HEEREN woord verworpen, wat wijsheid zouden zij dan hebben? |
Jeremia 9:20 | Hoort dan des HEEREN woord, gij vrouwen! en uw oor ontvange het woord Zijns monds, en leert uw dochters weeklagen, en elke een haar metgezellin klaagliederen. |
Jeremia 12:14 | Alzo zegt de HEERE: Aangaande al Mijn boze naburen, die Mijn erfenis aanroeren, dewelke Ik Mijn volke Israel erfelijk gegeven heb; ziet, Ik zal hen uit hun land uitrukken, maar het huis van Juda zal Ik uit hunlieder midden uitrukken. |
Jeremia 13:3 | Toen geschiedde des HEEREN woord ten tweeden male tot mij, zeggende: |
Jeremia 13:8 | Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
Jeremia 14:10 | Alzo zegt de HEERE van dit volk: Zij hebben zo liefgehad te zwerven, zij hebben hun voeten niet bedwongen; daarom heeft de HEERE geen welgevallen aan hen, nu zal Hij hunner ongerechtigheden gedenken, en hun zonden bezoeken. |
Jeremia 16:1 | En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: |
Jeremia 17:20 | En zeg tot hen: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda, en gans Juda, en alle inwoners van Jeruzalem, die door deze poorten ingaat! |
Jeremia 18:5 | Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
Jeremia 19:3 | En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem! Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal een kwaad brengen over deze plaats, [van] hetwelk een ieder, die het hoort, zijn oren klinken zullen; |
Jeremia 20:8 | Want sinds ik spreke, roep ik uit, ik roep geweld en verstoring; omdat mij des HEEREN woord den gansen dag tot smaad en tot schimp is. |
Jeremia 21:11 | En aangaande het huis des konings van Juda, hoort des HEEREN woord. |