Exodus 3:14 | En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israels zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! |
Exodus 3:15 | Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen Israels zeggen: De HEERE, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob, heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht. |
Exodus 5:2 | Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israel te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal ook Israel niet laten trekken. |
Exodus 8:5 | Verder zeide de HEERE tot Mozes: Zeg tot Aaron: Strek uw hand uit met uw staf, over de stromen, en over de rivieren, en over de poelen; en doe vorsen opkomen over Egypteland. |
Exodus 20:7 | Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. |
Leviticus 4:27 | En zo enig mens van het volk des lands door afdwaling zal gezondigd hebben, dewijl hij iets doet [tegen] een van de geboden des HEEREN, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is; |
Leviticus 24:11 | Toen lasterde de zoon der Israelietische vrouw uitdrukkelijk den NAAM, en vloekte; daarom brachten zij hem tot Mozes; de naam nu zijner moeder was Selomith, de dochter van Dibri, van den stam Dan. |
Leviticus 24:16 | En wie den Naam des HEEREN gelasterd zal hebben, zal zekerlijk gedood worden; de ganse vergadering zal hem zekerlijk stenigen; alzo zal de vreemdeling zijn, gelijk de inboorling, als hij den NAAM zal gelasterd hebben, hij zal gedood worden. |
Jozua 10:8 | Want de HEERE had tot Jozua gezegd: Vrees u niet voor hen, want Ik heb ze in uw hand gegeven; niemand van hen zal voor uw aangezicht bestaan. |
Esther 5:4 | Esther nu zeide: Indien het den koning goeddunkt, zo kome de koning met Haman heden tot den maaltijd, dien ik hem bereid heb. |
Psalm 89:53 | Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen. |
Psalm 104:31 | De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken. |
Psalm 107:1 | Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
Psalm 118:29 | Loof den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
Psalm 125:1 | Een lied Hammaaloth. Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, [die] niet wankelt, [maar] blijft in eeuwigheid. |
Psalm 125:2 | Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid. |
Psalm 125:4 | HEERE! doe den goeden wel, en dengenen, die oprecht zijn in hun harten. |
Psalm 125:5 | Maar die zich neigen [tot] hun kromme wegen, die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid. Vrede zal over Israel zijn! |
Psalm 127:3 | Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning. |
Jesaja 23:11 | Hij heeft Zijn hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft de koninkrijken beroerd; de HEERE heeft bevel gegeven tegen Kanaan, om haar sterkten te verdelgen. |